Sprook: Hoe Anderland aan zwartgalligheid ontsnapte

Mijn ‘sprook’, het resultaat van de write-along van Prompt!, die deze zomer het thema ‘Sproken’ had, heb ik inmiddels afgerond en geredigeerd. Eigenlijk is sproke het enkelvoud van sproken, een ‘kort Middelnederlands verhaal in verzen, veelal met een didactische strekking’, maar deze sprook is gewoon een lang uitgevallen sprookje. Het verhaal beslaat namelijk 6 bladzijden A4, 3633 woorden, en is dus veel te lang om in een blogstukje op te nemen. Daarom heb ik de pdf van het verhaal op mijn site gezet en roep ik de lezers van dit blogje op om het te downloaden en natuurlijk om het te lezen, want daar schrijf je zo’n verhaal toch voor.


Een summiere samenvatting: het kleurrijke Anderland wordt bedreigd door zwartgalligheid. Het land raakt in de greep van een sombere, besmettelijke achterdocht. Koningin Rosamin wil die zwarte wolk verdrijven. Malle Eppie biedt zijn hulp aan en heeft een plan verzonnen om het land te redden. Spoiler: na verschillende avonturen slaagt hij daarin, mede dankzij enkele magische hulpmiddelen, en dan leeft iedereen in Anderland weer lang en gelukkig.


Ik heb het verhaal (nog) niet geïllustreerd, maar er komen verschillende personages en magische voorwerpen in voor die daartoe wel uitnodigen. Daarbij kan ik voortborduren (al dan niet letterlijk) op de grote voorraad afbeeldingen die ik in de loop der tijd heb opgebouwd, met Malle Eppie en zijn grote familie uiteraard als lichtend voorbeeld.

Als uitgangspunt voor een illustratie van Anderland zijn ook verschillende plaatjes van mijn kalenders bruikbaar, zoals die van de Delftse Hout-serie uit 2020 en 2011, of de Landschapscollages uit 2013. Een T-shirt uit de kalender van 2022 kan fungeren als basispatroon voor het jakje ‘De Vrijgeleide’, dat een magisch vervoermiddel is.


En voor de amulet waarmee de koningin het tij uiteindelijk weet te keren kan ik putten uit een rijke collectie geschilderde mandala’s. Dus wie weet, misschien komt er ooit nog een geïllustreerde versie van deze sprook.

IJzerhard

Vanaf 13 augustus doe ik mee aan de zomer-write-along van Prompt! Het thema is ‘Sproken’ en onlangs was de wekelijkse schrijfopdracht als een soort voorbereiding daarop het bedenken van een sprookje over een bloem met een raadselachtige naam. Dat was erg leuk om te doen en ik heb toen een paar namen uit de lijst gebruikt. Een van de bloemen die ik had gekozen was ‘ijzerhard’.

IJzerhard blijkt ook wel ijzerkruid of verbena te worden genoemd en staat al sinds de oudheid bekend om zijn geneeskrachtige eigenschappen (zie bijvoorbeeld deze site over natuurgeneeswijzen of deze site over mens en gezondheid). Het helpt tegen allerlei kwalen, van koorts tot spierpijn en stress, zij het met het voorbehoud dat het gebaseerd is op beperkt wetenschappelijk onderzoek: ‘Meer onderzoek is nodig om deze gezondheidsvoordelen te bevestigen en om te begrijpen hoe verbena precies werkt.’ In veel oude culturen was de plant een heilige plant die behalve om gezondheidsredenen ook gebruikt werd bij allerlei rituelen.

Tot mijn verbazing ontdekte ik dat ik hem gewoon op mijn balkon heb staan. Ik had deze plantjes gekocht om de kleurrijke bloemen, zonder enig besef van een mogelijk heilzame werking. Misschien moet ik me nu toch eens wagen aan een kopje rustgevende verbenathee uit eigen bloembak: ‘Laat de bladeren een paar minuten in het kokende water trekken voordat je ze verwijdert en de thee serveert. Je kunt ook kant-en-klare verbena-theezakjes kopen bij de supermarkt of een theewinkel.’


Dit is ‘mijn’ sprookje over ijzerhard:

Hoe ijzerhard aan zijn naam kwam

Er was eens een soldaat. Nu de oorlog was afgelopen was hij op weg naar huis. Het was een lange, vermoeiende tocht en tijdens een rustpauze was hij in slaap gevallen. Toen hij wakker werd stond een dief op het punt er met zijn plunjezak vandoor te gaan. De dief schrok en stak toe met zijn ijzeren dolk. De soldaat bleef hevig bloedend achter.

Korte tijd later werd hij gevonden door een vrouw die op zoek was naar geneeskrachtige kruiden. Met haar omslagdoek stelpte ze het bloeden en het lukte haar de soldaat naar haar hutje te slepen. Onderweg plukte ze nog een paar van de paarse bloemen die daar in de buurt stonden. Die waren een vast bestanddeel van vrijwel alle zalfjes die ze bereidde voor uiteenlopende kwalen. Ook deze bloemen verwerkte ze in een zalfje, dat ze elke dag vers op de wond aanbracht. Binnen een paar weken  was de soldaat genezen en kon hij weer op huis aan. Maar zijn plunjezak was hij voorgoed kwijt en van de dief is nooit meer iets vernomen.

Sindsdien heten die bloemen ijzerhard, want als een van de  weinige kruiden helpen ze ook bij door ijzer aangebrachte wonden.

Moet

Het gaat hier niet om ‘moet’ als vervoeging van het werkwoord ‘moeten’, zoals ik moet dit nog doen of ik moet daar nog heen. Daarbij roep ik mezelf overigens steeds vaker tot de orde: van wie moet dat dan? Vaak blijk ik dat eigenlijk alleen van mezelf te moeten en kan ik de druk die het op me legt afzwakken. Maar nu gaat het me om ‘moet’ als zelfstandige naamwoord. Het viel me namelijk op dat verschillende mensen niet wisten waarover ik het had toen ik zei dat ik altijd moeten in mijn vingers kreeg als ik mijn nagels knip. Ik begon daardoor een beetje aan mezelf te twijfelen.

Van Dale geeft voor ‘moet’ maar liefst zes betekenissen, waarbij de eerste, ‘indruksel’, met de toelichting ‘in het lichaam achtergebleven spoor van druk of knelling’, de moet is die ik bedoel.


Een mooie omschrijving staat in een Zuid-Afrikaans etymologieboek: ‘(kleinerige) deuk (bv. op liggaam), wsk. verb. m. moot (groterige) deuk/vallei/vlei (tussen berge/rante); Ndl. moet, “litteken; indruksel” (na Kil), herk. Onseker’.
Ook de meeste bronnen in de etymologiebank gebruiken bij de betekenis ‘teken, vlek, litteken, indruksel’ voor de herkomst termen als ‘onzeker’, ‘mogelijk’ en ‘waarschijnlijk’.

Een bekend voorbeeld van een moet is de afdruk die knellende kousen achterlaten als je ze uittrekt. Die is op het schilderij Het toilet van Jan Steen bijvoorbeeld duidelijk te zien.


Naast deze en de andere betekenissen is Moet is ook de naam van een Egyptische godin. Zij is een van de minder bekende van de duizenden goden en godinnen uit het oude Egypte. Ze werd oorspronkelijk afgebeeld als een leeuwinnengodin en later als een mensfiguur met de koninginnen- of gierenkap en de dubbele kroon van Opper- en Neder-Egypte.


Achteraf was de twijfel aan mezelf dus niet nodig geweest. Sterker nog: het woord ‘moet’ is nog veel rijker aan betekenissen dan ik wist!

Herlezen: vertaling Manguel

Eind juli ga ik een zomercursus volgen bij de ISVW in Leusden. Deze keer is er geen muziekcursus en wijk ik uit naar de literatuur. Ik heb me namelijk ingeschreven voor het programma ‘Odysseus’ onvoltooide reis’. Odysseus is de Griekse held die in de Trojaanse oorlog de truc met het houten paard verzon, waardoor de Grieken de stad konden innemen. In de Odyssee vertelt Homerus over de wederwaardigheden van Odysseus tijdens zijn reis naar huis, die tien jaar heeft geduurd. In de literatuurgeschiedenis heeft die reis uiteenlopende auteurs geïnspireerd.  Inmiddels is een odyssee een synoniem geworden voor ‘een langdurige en moeitevolle tocht’.

De docent van deze cursus, Jabik Veenbaas, heeft een boek geschreven over deze culturele ontwikkeling*), en in de literatuurlijst daarvan staat onder meer een biografie van de Ilias en Odyssee van Homerus, geschreven door Alberto Manguel,**) een boek dat ik in 2008, meer dan vijftien jaar geleden dus, heb vertaald. Als voorbereiding op de cursus leek het me een goed idee om dit te herlezen.


Gewoonlijk lees ik een vertaling naderhand nooit opnieuw. Als je een paar maanden intensief met een boek bezig bent geweest heb je er wel even genoeg van. Bovendien heb ik gemerkt dat zodra je het boek, vers van de pers, openslaat, je meteen een fout ontdekt.

Van dit boek van Manguel wist ik na al die tijd niet veel meer. Hier en daar dook een vage herinnering op aan fragmenten over de verschillende verwerkingen in de literatuur. Het was een leuke klus geweest om bij citaten van auteurs als Vergilius, Dante en Joyce de ‘officiële’ vertaling op te zoeken (en dan nog even door te lezen).

In eerste instantie was ik vooral verbaasd dat ik zo weinig herkende. Had ik die niet echt simpele tekst vertaald? Ik struikelde zelfs over een woord dat ik helemaal niet (her)kende en waarvan ik eerst vreesde dat het een stomme fout was. Op bladzijde 124 staat over Alexander Pope (1688-1744), dat hij de zoon was van een ‘rooms-katholieke manufacturier’. Hoe kon dat woord onopgemerkt door allerlei correctierondes zijn geglipt? In de oorspronkelijke tekst staat draper, wat volgens het woordenboek inderdaad een ‘manufacturier’ is: iemand met een winkel in manufacturen. Dat was toch even een opluchting.


De cursus lijkt me een uitgelezen gelegenheid om mijn geheugen verder op te frissen en het is een prikkel om ook al die andere klassiekers weer eens van de plank te halen. Ik heb er zin in en kom er na afloop in mijn blog vast op terug!

* Jabik Veenbaas. Odysseus onvoltooide reis. De ontwikkeling van een mythische held in de westerse literatuur. Nieuw Amsterdam, 2021.

** Alberto Manguel. De Ilias en de Odyssee van Homerus. Vertaald door Patty Adelaar. Mets & Schilt, Amsterdam, 2008.

Kwelders en uiterwaarden

Door de excessieve regenval en overstromingen van de afgelopen tijd duiken er termen die ik ooit op de lagere school heb geleerd, maar naderhand nooit meer heb gebruikt. Aardrijkskunde hield toen meer in dan het opdreunen van namen bij aangewezen plaatsen op de blinde kaart. We leerden bijvoorbeeld ook van alles over uiterwaarden, polders en dijken.

Vooral uiterwaarden staan momenteel in het centrum van de belangstelling, nu rivieren regelmatig buiten hun oevers treden en er toch wat gebouwen op blijken te staan. Onlangs kwam ik ook de term  ‘kwelders’ weer tegen, die zo’n zestig jaar had liggen sluimeren in mijn onderbewuste, of waar zoiets bewaard blijft. Het woord herkende ik, maar ik moest opzoeken wat kwelders precies zijn en wat het verschil is met uiterwaarden.

Het verschil is vrij helder: kwelders zijn buitendijks gelegen land op grens van land en zee, en uiterwaarden vind je bij rivieren. Waard is een oude naam voor een vlak landschap in een rivierengebied. Waarden worden geheel of gedeeltelijk door rivieren omgeven en door rivierdijken tegen het water beschermd, maar dat geldt niet voor de uiterwaarden; die liggen buitendijks aan de rivier.


Ook kwelders liggen buitendijks, maar dan op de grens van land en zee. Het zijn begroeide zoute of brakke gebieden die bij laagwater droog liggen en bij hoogwater kunnen overstromen. 


Tijdens het zoeken stuitte ik op de prachtige site ‘Geologie van Nederland’, met uitgebreide informatie over allerlei landschapsvormen en hoe die zijn ontstaan.

Over uiterwaarden: ‘Uiterwaarden horen bij het rivierenlandschap. Het zijn de stukken grond tussen het zomerbed van een rivier en de hoge winterdijk. Bij hoogwater mogen ze onderstromen. Op deze manier wordt voorkomen dat de mensen die achter de dijken wonen natte voeten krijgen.’

Over kwelders: ‘Een kwelder is een grote vlakte begroeid is met zoutminnende planten zoals lamsoor, zeekraal en kweldergras. De kwelders worden doorsneden door kronkelende geulen, de kreken. Bij hoogwater en bij storm kunnen kwelders grotendeels onderwater staan. Op dat moment zien kwelders er uit alsof ze onderdeel zijn geworden van de zee.’


Een bekende kwelder is De Slufter op Texel, waar ik vroeger op een schoolreis wel eens heb gelopen. Ik herinner me dat de blubber daar door mijn tenen omhoog kwam. Een andere bekende kwelder is het Verdronken land van Saeftinghe in Zeeland, maar daar ben ik bij mijn weten nooit geweest.

Negenennegentig woorden

In het blogstukje over mijn ‘certificaat’ met het ultrakorte verhaal Tijdlus, kondigde ik aan dat ik zou proberen andere verhaaltjes tot zo’n ‘UKV’ te bewerken, want zoiets leek me qua omvang heel geschikt om in een blog te zetten.

Onlangs had Schrijven Magazine een schrijfwedstrijd uitgeschreven voor UKV’s die maximaal 99 woorden mochten bevatten en binnen het thema ‘een nieuw geluid’ moesten passen. Ook ik had daarvoor een verhaaltje gemaakt en ingestuurd. Alleen de winnaars zouden bericht krijgen en over mijn inzending heb ik nooit meer iets gehoord, dus helaas. Maar zoals gezegd: ik kan het verhaal via mijn blog toch naar buiten brengen.

Ik heb wel gemerkt dat negenennegentig woorden erg weinig is om een echt verhaal te vertellen. Ik blijf het natuurlijk wel proberen, maar houd me niet meer strikt aan het aantal dat voor deze wedstrijd was voorgeschreven. Verhaaltjes tot zo’n twee à driehonderd woorden passen immers ook nog prima in een blog. Maar het volgende verhaal, dat ik had ingestuurd, voldoet nog wel aan die eis.

—–


Davy

De tunnel halverwege het wandelpad weerkaatste haar voetstappen. Het klonk hol zonder het vertrouwde getrippel naast haar. Ze had de plotselinge stilte in de voetgangerstunnel onder de snelweg altijd een verademing gevonden, maar nu maakte die haar triest. De echo benadrukte de leegte, het gemis.

Dadelijk zou het geraas van de snelweg weer in volle hevigheid losbarsten. Ze liep door, naar het licht toe. Dat zeggen ze altijd, dacht Mientje wrang, dat er licht gloort aan het eind van de tunnel. Even hoopte ze inderdaad Davy daar te zien. Kwispelend, alsof hij vooruit was gelopen naar dat interessante graspolletje.

——

Achtergrond

Davy was de hond van Trudy. Hij is meer dan tien jaar geleden overleden en was de voorganger van Kyra, aan wie ik in 2018 een blogstukje heb gewijd. Op zondag liet ik hem regelmatig uit, een prima gelegenheid om achter mijn computer vandaan te komen.

Sluifel

Sinds mijn blog over ‘truimen’ ben ik gespitst op woorden die bij een onverwachte / onterechte afbreking een onbestaand woord opleveren. Daarop kun je dan je fantasie loslaten. En zo stuitte ik onlangs op ‘sluifel’.

In een advertentie-nieuwsbrief werd een manuele terrasluifel met een flinke korting aangeboden (slechts 199 euro, geen geld, toch?) Dat las ik even als manuele terra sluifel. Manueel, het heeft dus iets met de handen te maken, en terra is een afkorting voor de kleur terracotta, al kon je volgens die advertentie alleen kiezen uit grijs of beige. Terra is, met name in sciencefiction, ook een naam voor de Aarde. Maar wat zou een sluifel kunnen zijn?

Voor zover ik kon nagaan bestaat dat woord inderdaad niet en kon ik dus op zoek naar een passende betekenis, iets wat met handen te maken heeft en een terracottakleur kan hebben.


Eerst keek ik naar werkwoorden waarvan de vorm me aan sluifel deden denken, zoals ‘struikel’. Volgens Van Dale verhoudt struikelen zich tot struik, als strompelen tot strumpel, stronkelen tot stronk, stubbelen tot stubben, stompelen tot stomp, stommelen tot stommel en strubbelen tot strubben. Dus zou sluifel zich als vorm van het werkwoord sluifelen kunnen verhouden tot sluif. Een andere invalshoek is die van een iteratief, een herhaalde beweging. Zoals hinkelen bij hinken, is ‘sluifelen’ dan een iteratief van sluiven. Maar voor sluifel heb ik me vooral op het zelfstandige naamwoord gericht.

‘Sluif’ blijkt een bestaand zelfstandig naamwoord, met als betekenissen onder meer ‘ruim, zakvormig vingerverband, dat over de vinger wordt heen geschoven en met een bandje om de pols wordt vastgemaakt’, en ‘foedraal, hulsje voor een paraplu’. Nog een andere betekenis is ‘wilde eend, kluut’: een vogel dus, maar voor een betekenis van ‘sluifel’ leek dat vingerverband of foedraal me een vruchtbaarder uitgangspunt.


Het achtervoegsel ‘-el’ komt niet voor In de lijst van Nederlandse suffixen op Wikipedia. Wel brengt die lijst me op ideeën voor andere niet-bestaande woorden. Wat zou je zeggen van het sluifelschap, bijvoorbeeld.

En zo kwam ik met deze associaties en overwegingen uiteindelijk tot de volgende definitie:

Een sluifel is een verband waarin meer vingers tegelijkertijd apart in een (al  dan niet terrakleurig) zakje verpakt kunnen worden. Maar om daar bijna tweehonderd euro voor te betalen lijkt me wat overdreven.

Want

Toen ik in de krant las over het wantveld, ‘waar eens Scheveningse vissers hun netten boetten’, dook er ineens een herinnering op. Als kind was ik in een boek* het zelfstandig naamwoord ‘want’ tegengekomen, een woord dat ik niet kende. Een van de dieren in dat boek laat als woning een schip bouwen: ‘ Het was een groot houten schip, dat op de grond voor anker lag, met een echt want en een boegspriet en een beschilderd roer en een hoge mast…’ en iets later:  ‘[ze] zagen hem in het heldere maanlicht boven in het want van zijn schip zitten.’

In die tijd had ik geen woordenboek en internet bestond niet. Ik zag dat ‘want’ voor me als een hangmat die tegen de schuine wand van een schip was vastgezet. In de inmiddels zo’n zestig tussenliggende jaren had ik het woord in dat verband nooit meer gezien, maar nu besefte ik dat ik er nog steeds het fijne niet van wist. Tijd voor wat achterstallig opzoekwerk.


Volgens Van Dale is ‘het want’ een verzamelnaam uit het zeewezen voor al het touwwerk aan boord, met een onderscheid tussen staand en lopend want, oftewel het vaste en het losse touwwerk. Op internet staat meer, niet altijd even begrijpelijke,  uitleg, zoals in een webshop voor zeilers: ‘Met want van een schip worden alle stagen en lijnen van de mast bedoelt… Staand want zorgt er voor dat de mast op zijn plek blijft staan. Het lopend want zijn alle vallen en het andere touwwerk.’ En op een andere site : ‘Het want is het staand tuig dat een mast zijdelings steunt. Het loopt van het hoofddek tot in de top van de mast. Het bestaat uit hoofdtouwen […]. Vroeger waren deze voorzien van weeflijnen om in het want te kunnen klimmen.’

Onderweg kwam ik weer heel wat nieuwe intrigerende termen tegen, zoals jufferblokken: blok met inkeping en drie of vier gaten, waardoor de talrepen lopen; talrepen: touw dat dient om een touw, stag of hoofdtouw te spannen; stag: dikke touwen of staaldraden die de masten en stengen naar voren (voorstag) of naar achteren (bakstag) steunen. Gelukkig laten de plaatjes min of meer zien wat ik me daarbij voor moet stellen.


In de etymologiebank las ik dat ‘want’ een nevenvorm is van het oude woord ghewant dat ‘touwwerk van een schip’ betekent. Ghewant is weer afgeleid van het werkwoord ‘winden’ en betekent letterlijk ‘dat wat om iets heen gewonden wordt’.

* Jeroen en het dorp op de heuvel, Daan Zonderland, Spectrum, 1963

Boomhangers

Zoals ik in een eerder stukje al aankondigde ben ik in de voorjaarsvakantie naar de ISVW in Leusden geweest voor een cursus in de serie ‘Kunst en filosofie in…’ Deze keer was dat ‘in Wenen rond 1900’, met als ondertitel  ‘Onzekerheid en onbehagen’. Op onderdelen van deze cursus kom ik later nog wel eens terug, maar nu wil ik het over iets anders hebben dat me daar is opgevallen.

Bij het inchecken voor het hotel kreeg ik namelijk een kartonnen deurhanger mee, met de tekst Please do not clean my room. Plant a tree instead. Die kon ik aan de buitenkant van de deur van mijn kamer hangen. Op de website van Hotels For Trees staat uitgelegd hoe het werkt: ‘Stichting Hotels for Trees levert een concrete bijdrage aan een groenere hotelwereld waarin er één nieuwe boom geplant wordt voor iedere dag dat een gast er voor kiest de kamerschoonmaak over te slaan.’
Daarvoor moet je tijdens een meerdaags verblijf zo’n hanger aan de deurklink van je kamer hangen. Het is wat lastig om de deur op slot te doen als hij er hangt, maar voor het goede doel moet je wat ongemak over hebben.


Nu hoeft mijn kamer inderdaad niet elke  dag schoongemaakt worden, maar na een dag of twee zou een schone handdoek wel fijn zijn. Dus vroeg ik bij de receptie of het mogelijk was de kamerschoonmaak over te slaan en toch een schone handdoek te krijgen. Dat was geen probleem. Ik kreeg een tasje mee met twee schone handdoeken en het karton kon ik gewoon aan de deurklink laten hangen: ‘Wij noemen dat ding trouwens een boomhanger!’

De jonge aanplant die ik onderweg tijdens een wandeling tegenkom op het terrein van het Landgoed ISVW, zoals ze zich tegenwoordig noemen, wordt dus kennelijk mede mogelijk gemaakt door gasten die afzien van een dagelijkse schoonmaak van hun kamer. Ik vlei me met de gedachte dat ook ik zo heb bijgedragen aan de natuur.


Weer thuis zocht ik afbeeldingen voor ‘boomhanger’, maar dat leverde voornamelijk plaatjes op van kerstballen in allerlei materialen, vormen en afmetingen.

Verhaal: Auditie

Afgelopen zomer had ik me opgegeven voor een Write-along in de kerstvakantie, georganiseerd door Prompt! Schrijven, met de werktitel ‘De Show’. Bij zo’n Write-along krijg je twaalf dagen lang elke dag een schrijfopdracht en als je alle opdrachten hebt uitgevoerd, heb je een compleet verhaal bij elkaar geschreven. Inmiddels heb ik vier keer aan zoiets meegedaan, want het is heel bevredigend om gedurende een overzichtelijke periode stap voor stap gestaag door te werken aan een verhaal, vooral ook omdat je dan eindelijk eens tot een afronding komt.

Deze keer was het thema dus ‘De Show’. Het uitgangspunt was dat je een van de geselecteerde kandidaten bent die auditie mag doen om presentator te worden van een nieuwe show. Vervolgens kreeg ik (evenals uiteraard de honderden andere deelnemers) elke dag een schrijfopdracht waarmee je het verhaal weer een stapje verder kon brengen, en elke dag was het weer een verrassing (lees: ‘uitdaging’) welke onverwachte kant ik het verhaal daardoor noodgedwongen moest bijsturen.

Zoals de titel van dit stukje al aangeeft, ligt de focus op de auditie. Vol goede moed vertrekt de ik-persoon naar Hilversum. Hoe het verhaal zich vervolgens ontwikkelt is te lezen in de pdf.



Onderaan dit stukje heb ik koppelingen gezet naar de blogstukjes over mijn deelname aan eerdere Write-alongs. Wat me bij het terugzoeken hiervan opviel is dat mijn verhalen elke keer langer worden: ‘Auditie’ heeft 3290 woorden, meer dan twee keer zo veel als mijn eerste verhaal, ‘Een nieuwe vlek en oud zeer’, dat 1570 woorden telt.

En uiteraard heb ik me inmiddels ook al opgegeven voor de Write-along van de komende zomer, die de werktitel ‘Sproken’ heeft.


27 mei 2022 – In twaalf dagen een verhaal

(1570 woorden)


13 januari 2023 – Stap voor stap

(1650 woorden)


1 september 2023 – Brief van een onbekende

(2026 woorden)