Cantigas de Santa Maria

In de NRC las ik een interview met oudemuziekkenner Jan Van den Bossche naar aanleiding van zijn lezing over de Cantigas de Santa Maria. Deze Cantigas zijn een verzameling van meer dan vierhonderd middeleeuwse liederen over Maria, die zijn geschreven aan het hof van koning Alfonso X van Castilië, ook wel bekend als Alfons de Wijze of El Sabio (1221-1284).

Ik herinnerde me toen dat ik ooit op een luisteravond iets over die Cantigas had gezegd en ik zocht de tekst van mijn verhaal op. De ‘luisteravonden’ waren dinsdagavonden tijdens de zomervakantie, wanneer er geen koorrepetities waren. Elke week wierp iemand zich op als gastvrouw / -heer, en verzorgde een programma waarin deze zijn of haar favoriete muziek liet horen.

In augustus 2013 had ik zo’n avond georganiseerd rond het thema Oude muziek en daarbij had ik inderdaad ook iets verteld over die middeleeuwse Cantigas. Ze fungeerden toen als een ‘bruggetje’ tussen de kerkelijke en de wereldlijke muziek uit de middeleeuwen, die respectievelijk vóór en na de pauze aan bod kwamen. Het was het laatste deel vóór de pauze, zodat we aansluitend een drankje en hapje konden nuttigen, wat ook een belangrijk onderdeel van deze avonden was.

De Cantigas de Santa Maria bezingen Maria als bemiddelaar tussen het goddelijke en het aardse. Ze vertellen hoe zij mensen heeft geholpen die haar hulp inriepen (de cantigas de mirage). Elk tiende lied is een lofzang op Maria, een cantiga de loor. Als voorbeeld liet ik die avond nummer 249 horen, waarin Maria een bouwvakker helpt die van een stelling valt: ‘Aquel que de volontade’. Op YouTube staat een uitvoering van Ensemble Unicorn.

Er kwamen veel mannen naar Castrogeriz om geld te verdienen aan de bouw van de kerk van Alamzán aan de rand van de stad. Eén van hen werkte echter louter om de genade en gunst te verdienen van de Maagd. Hij was een vaardige steenhouwer; hij maakte de stenen vierkant en legde ze in rijen. Op een dag toen hij hoog boven in het gebouw aan het werk was, gleed hij uit en viel. Tijdens zijn val riep hij de Maagd aan en vroeg om hem te helpen. Hoewel hij van heel hoog viel en met zijn hoofd op de stenen terecht kwam was hij ongedeerd. Hij sprong overeind, rende naar het altaar en bedankte de Maagd. Ook alle andere aanwezigen dankten de Maagd voor dit wonder.

Een voorbeeld van een lofzang is nummer 200: ‘Santa Maria loei’, hier op You Tube uitgevoerd door Joel Cohen en The Boston Camerata.

Klavecimbel met tekst

Bij het bekijken van afbeeldingen van een aantal schilderijen van Vermeer viel mijn oog op een detail van het schilderij De Muziekles. Daarop zit een vrouw achter een toetsinstrument waarvan het deksel is opengeklapt en met enige moeite kon ik de tekst erop ontcijferen: Musica laetitiae comes medicina dolorum, wat min of meer te vertalen is als: ‘Muziek is metgezel van vreugde en geneesmiddel voor verdriet’.

Toevallig was ik kort daarna bij een concert waar klavecimbel werd gespeeld, en tot mijn verbazing stond op het deksel daarvan dezelfde tekst. Ik had wel vaker prachtig gedecoreerde klavecimbels gezien waarvan het deksel fraai beschilderd was, maar zo’n tekst was nieuw voor me.

Op internet vond ik daarna nog een paar andere klavecimbels met toepasselijke teksten: Sine scientia ars nihul est (‘zonder wetenschap is kunst niets’), en Dum vixi tacui morte dulce cano (‘toen ik leefde zweeg ik, nu ik dood ben zing ik lieflijk’). Dat laatste is een soort raadseltje. Hier is namelijk het hout aan het woord waarvan het instrument gemaakt is. Deze spreuk was vroeger best gangbaar bij instrumentbouwers en het is bijvoorbeeld ook de titel van een bloemlezing uit de renaissance met luitmuziek.

In hoeverre was zo’n tekst op een klavecimbel gebruikelijk? Op de cursus Filosofie en Kunst in Oost-Europa waar ik vorige week ben geweest, vroeg ik dat aan een daar aanwezige musicoloog. Behalve de fraaie beschildering waarmee mensen toonden hoe welgesteld ze waren, lieten ze er regelmatig stichtelijke (bijbel)-teksten op zetten, zoals  Sic transit gloria mundi (zo vergaat de roem der wereld). Op deze instrumenten werd immers vooral wereldlijke muziek gespeeld en dit werd geacht de mensen een beetje in het gareel te houden.

Het instrument op het schilderij van Vermeer wordt afwisselend een klavecimbel en een virginaal genoemd. Het verschil tussen die twee zit in de ligging van de snaren: bij een klavecimbel liggen die in het verlengde van de toetsen en bij een virginaal overdwars. Op het schilderij zien we dus een virginaal, en wel een ‘muselaar’: een Vlaams virginaal waarbij het toetsenbord aan de rechterkant zit.

Requiem voor een vogel

Wie wat bewaard, die heeft wat! In een oud bestandje vond ik een ‘gedicht’ terug uit juni 2010, met de titel Requiem voor een vogel. Dat had ik toentertijd geschreven naar aanleiding van een plat gereden vogel die ik tijdens een uitstapje op de snelweg vanuit de bus had zien liggen. Ik had het in het bestand ‘Ideeën voor Gedichten en muziekstukken’ neergezet, met de aantekening om het op muziek te zetten, en er vervolgens nooit meer aan gedacht.

Toen ik het onlangs bij toeval weer tegenkwam bent ik er alsnog mee aan de slag gegaan. Het oorspronkelijke ‘gedicht’ was:

Kijk!
Daar ligt een dode vogel
Op de weg
In de berm
Hij is platgereden
Wat zielig!
Ach!

Met als aantekening voor de muziek: doem-doem op pauk; minimal piano; zang: a-klein.

Voor de uitwerking tot een ‘vogelrequiem’ heb ik dat oorspronkelijke  gedicht aangepast en er een stukje voor zang met piano van gemaakt, dus zonder pauk. De herziene tekst was:

A-ha-haa, A-ha-haa. A-ha-ha-ha. Aha-haa.
Kijk daar ligt een dode vogel op de weg (Hij ligt op de weg.)
In de berm. (Hij ligt in de berm.)
Hij is overleden, heel vaak overreden.
Ligt daar op het asfalt als een dunne deken
Uitgesmeerd.
A-ha-haa. A-ha-ha-ha. Aha-haa.

Deze tekst was mijn houvast voor de sfeer, de frasering en de dynamiek. Inmiddels kan waarschijnlijk ook de ‘zang’ probleemloos weggelaten worden. Dan is het ‘gewoon’ een pianostukje. Anderzijds heb ik nog een vaag plan om (ooit) de ‘tweede stem’ uit te breiden.

Toen het stuk al zo goed als af was las ik in het Tijdschrift Oude Muziek een artikel over de bundel Lachrimae (‘Tranen’)* van de zestiende-eeuwse componist John Dowland. De stukken uit die bundel vertegenwoordigen elk een bepaald type traan; zo verwijst het deel met lachrymae antiquae, oude tranen, naar Dowlands eerdere luitlied Flow my Tears. Daarover wordt opgemerkt:  ‘Vallende tranen worden plastisch verklankt met een dalende reeks van vier tonen. Daarna maakt de melodie een affectieve sprong omhoog om vervolgens opnieuw vier stappen te dalen.’

Deze conventie is na al die eeuwen stevig verankerd in ons muzikale geheugen, want ook mijn vogelrequiem bevat van die dalende chromatische loopjes. Het is dan ook een uiterst larmoyant werkje geworden.

* Tijdschrift voor Oude Muziek  04-2022;  p.20-21; ‘De 7 tranen van Dowland’, Eddie Vetter

Smartlap – Moederke Alleen

Onlangs bezocht ik In het Huis van het Boek aan de Prinsessengracht in Den Haag de tentoonstelling Ruud de Wild, Songboek, een ‘reis langs de mooiste Nederlandse liedjes’ (duurt nog tot 5 maart 2023). Er waren heel wat ‘o ja’-momenten, bij liedjes die ik kende, en af en toe had ik sterk de neiging om mee te zingen of neuriën. Bij de afdeling smartlappen lag in een vitrine tot mijn vreugde een boekje dat was opengeslagen op een bladzijde met de tekst en muziek van ‘Moederke Alleen’ van componist Emiel Hullebroeck en René de Clercq.

Dat bracht me zo’n vijftig à zestig jaar terug in de tijd. We hadden toen een grammofoonplaat, Blijvend Applaus, Sterren van nu voor sterren van toen, vol smartlappen die toen al oud waren, gezongen door artiesten die in die tijd bekend waren. Dat ‘Moederke Alleen’, gezongen door Corry Brokken, vond ik als sentimentele (pre-)puber erg mooi.

En nu lag daar dat vergeelde boekje met de noten van de melodie en de tekst van de drie coupletten. Thuis ging ik op de computer verder op zoek. De uitvoering door Corrie Brokken vond ik terug op YouTube. Conclusie: je moet ervoor in de stemming zijn, zal ik maar zeggen. Op de LP Blijvend Applaus staat Moederke Alleen op kant A en op YouTube stond alleen de B-kant. Die heeft nog meer van die liedjes met een hoog nostalgisch gehalte, bijvoorbeeld de al even larmoyante smartlappen ‘Zusje’ en ‘Het antwoord van zusje’ (Corrie Brokken en Willeke Alberti), en ‘Jantjes Vuile Vingertjes’ (Willeke Alberti).

Op YouTube vond ik ook andere uitvoeringen van Moederke Alleen, bijvoorbeeld een versie in een swingend tempo en met een toeterbegeleiding, afkomstig van het album ‘Feest met de familie Neefs’, maar ook een sfeervolle instrumentale versie op harp door Katleen De Vylder.

In de koorwiki CPDL staan een pdf- en een midibestand voor vierstemmige a capella koor in een arrangement van Wim Verkaik. Misschien kunnen we deze mierzoete tranentrekker eens op een feestavond van Cantarella zingen.

Al met al heb ik me een paar uurtjes lekker in nostalgie kunnen wentelen.

Voor de volledigheid is hier de tekst:
1. Wie zal er ons kindeke douwen
en doet het zijn moederken niet?
Wie zal er zijn dekentjes vouwen,
dat ’t schaars door een holleken ziet?

Refrein: Kleine, kleine moederk’ alleen
Douw, douw, douwderideine.
Kleine, kleine moederk’ alleen.
Kan van uw wiegske niet scheên.

2. Wie zal naar ons kindeke kijken,
die bleuzenden stouten kapoen?
Wie zal er zijn hemdekes strijken,
zijn haarken in krullekes doen?
Refrein

3. Wie zou voor ons kindeke derven
haar laatste kruimelke brood?
Wie zou er, wie zou er voor sterven
en lachen op kind en op dood?
Refrein

Vogelzangles

Vrienden uit Zwitserland sturen me regelmatig knipsels en artikelen die met zingen en muziek te maken hebben. Zo kreeg ik afgelopen maand de brochure ‘Vogelstimme’, met allerlei wetenswaardigheden over vogelzang. Daarin kwam onder meer het aanleren van liedjes door zangvogels ter sprake.

Als voorbeeld van de vaardigheid om liedjes aan te leren werd de Gimpel , de goudvink, genoemd. Deze vogel wordt kennelijk vaak ‘onmuzikaal’ genoemd en Wikipedia omschrijft diens zang als ‘een zacht fluiten, regelmatig onderbroken door trillers en krassende geluiden’. De kleine vinkjes leren dat van hun vader, maar als ze door andere vogelsoorten worden opgevoed nemen ze de zang daarvan over: de kleine goudvinkjes blijken heel goede leerlingen.

In de achttiende eeuw werd op het leervermogen van zangvogels ingespeeld door gekooide jonge zangvogels bekende melodietjes voor te spelen die ze dan na leerden fluiten. In het artikel werd verwezen naar het boekje The Bird Fancyer’s Delight uit 1717, met 43 melodietjes, waarvan er 11 voor goudvinken bedoeld waren. Die werden dan bijvoorbeeld met een blokfluit voorgespeeld, bij voorkeur een sopranino. De Engelse naam voor een blokfluit, recorder, schijnt hiervan te zijn afgeleid via het Latijnse recordor: herinneren, onthouden.

Voor mensen die niet zo goed blokfluit konden spelenwaren er toentertijd speciale instrumenten om de vogels te leren zingen, zoals de serinette, afgeleid van het Franse serin, kanarie. Oorspronkelijk werd dit mechanische muziekinstrument dat fluitende tonen voortbrengt namelijk gebruikt om gedomesticeerde kanaries populaire deuntjes te leren fluiten. Daarom wordt het ook wel kanarieorgeltje genoemd.

Meer informatie over de werkwijze bij dit zangonderwijs aan vogels staat bijvoorbeeld in een uitgebreid (Engelstalig) artikel van Amy Miller, eveneens The Bird Fancyer’s Delight geheten [link voor niet-robots]. Daar zijn ook verschillende voorbeelden te horen. Naderhand werden de wijsjes uit dit boekje op hun beurt regelmatig bewerkt tot allerlei leuke stukjes voor bijvoorbeeld een of twee blokfluiten.

In 2011 heeft BBC Radio 4 een heel programma over The Bird Fancyer Delight uitgezonden, gemaakt door Sarah Angliss. Hierover heeft zij een artikel met achtergrondinformatie geschreven, met veel luisterfragmenten ter illustratie.

En omgekeerd heeft vogelzang natuurlijk veel componisten geïnspireerd, met Olivier Messiaen als bekendste. En ‘The Lark Ascending’, de opstijgende leeuwerik, van Ralph Vaughan Williams staat op plaats 24 van de klassieke top 400 van 2022 (Hier een uitvoering door Janine Jansen uit 2003).

Najaarsconcert Cantarella

Op  vrijdag 25 november geven we met Cantarella een najaarsconcert, ‘Herfststemmen’, dat enigszins afwijkt van onze gebruikelijke concerten. De uitvoering is namelijk niet in Delft maar in Schiedam, in de Grote of St. Janskerk, en we zingen deze keer niet met orkest maar met orgelbegeleiding.

Het verbaasde me wel dat we niet in Delft optreden, maar dat schijnt te maken te hebben met het orgel en de plaats daarvan ten opzichte van koor en dirigent. De titel ‘Herfststemmen’ is ons niet nader uitgelegd, maar daar valt van alles bij te verzinnen natuurlijk. In ieder geval hebben we een aantrekkelijk programma met werken van Duitse en Franse componisten.

De hoofdmoot van het programma is het Requiem van Duruflé (opus 9, 1947). Daarnaast voeren we als koor enkele losse, kleinere werken uit:

Geistliches Lied – opus 30 van Johannes Brahms. Brahms schreef dit lied in 1856 toen hij en de violist/dirigent/componist Joseph Joachim compositieoefeningen uitwisselden en bekritiseerden. Van die oefeningen is dit het enige wat naderhand uitgegeven werd, in 1864, als opus 30.

Hear my prayer van Felix Mendelssohn. Mijn eerste gedachte hierbij was waarom zingen we dat in het Engels? De oorspronkelijke versie uit 1844 (WoO15) blijkt echter inderdaad een Engelse tekst te hebben. Mendelssohn schreef het in opdracht van William Bartholemew voor een uitvoering in de Londense concertzaal Crosby Hall. In 1847 heeft Mendelssohn zelf nog een versie met een Duitse tekst gemaakt (Hör’ mein Bitten).

Cantique de Jean Racine van Gabriel Fauré (opus 11, 1865). Dit is natuurlijk een echte klassieker, met een notering op nummer 15 van de klassieke Top 400. Fauré schreef het toen hij negentien was en hij won er een eerste prijs mee bij zijn afstuderen.

Het Requiem van Duruflé (nummer 212 in de Top400, ook niet slecht)  is minder bekend dan dat van Fauré, waarvan Duruflé de structuur en de contemplatieve sfeer heeft overgenomen. Het werk bevat veel gregoriaanse melodieën en is opgedragen aan de nagedachtenis van zijn vader.

Op het programma staan verder een paar nummers voor onze solisten, de sopraan Meneka Senn  en de bas Gulian van Nierop. Alle werken worden op het orgel begeleid door Arjen Leistra en het geheel staat onder leiding van onze dirigent Dennis Broeders. Informatie over de kaartverkoop staat op website van Cantarella.

Hopelijk laat het publiek zich er niet van weerhouden om de reis naar Schiedam te ondernemen, want het belooft een mooi concert te worden.

Opera Mis!

Afgelopen weekend heb ik meegedaan aan een scratchconcert. Ter gelegenheid van het Delft Chamber Music Festival (oftewel het Delfts Kamermuziekfestival) was er een scratch georganiseerd met een ‘mis’ die door de dirigent, Rick Schoonbeek, was samengesteld uit delen van missen van drie bekende operacomponisten: Puccini (Messa di Gloria), Verdi (Requiem) en Rossini (Petite Messe solennelle).

Er deden bijna honderd mensen mee, onder wie een handvol leden van Cantarella, ‘mijn’ koor. Op de zaterdag repeteerden we onze partijen, waarvan we werden geacht die thuis geoefend te hebben. Gelukkig kende ik de werken al behoorlijk goed, want van dat thuis oefenen was het nauwelijks gekomen. We werden bij de repetitie geholpen door een fantastische pianiste, Andrea Vasi, die ook het concert op de piano begeleidde.

De locatie kende ik nog niet: de theaterzaal van Gebouw X van de TU Delft, ergens in een uithoek van de campus. Volgens de informatie is dat goed bereikbaar met het openbaar vervoer. Wat er niet bij stond was dat dit niet geldt voor het weekend. Maar het was mooi weer en op de fiets was ik er ook op tijd. X bleek een onoverzichtelijk nieuw gebouw waar studenten kunnen sporten en deelnemen aan culturele activiteiten. Er dook plotseling een waarschijnlijk ooit verdrongen herinnering op: in een grijs verleden, toen dit nog het sportveld van de TU was, heb ik daar een Coopertest afgelegd. Wat duurden die twaalf minuten lang! Volgens mij heb ik ze ook niet volgemaakt, nou ja, wandelend.

Zondagmiddag was er weer een repetitie, met aansluitend de generale, waaraan ook de drie solisten meededen. Van zeven tot acht hebben we deze OperaMis gezongen voor publiek, dat niet bepaald in groten getale was komen luisteren. Misschien had dat ook te maken met de locatie, waarvoor het vaak fout gespelde ‘verassend’ eindelijk eens toepasselijk zou zijn, namelijk de aula van het crematorium De Iepenhof. Op de plaats waar anders de kist staat was nu voor het koor een tribune opgesteld. We zaten heel dicht naast elkaar, wat na corona toch wel extra benauwd was.

Toch heb ik bij het concert lekker gezongen. Ik heb meteen zin om het Requiem van Verdi weer eens te zingen, want dat kwam er qua koordelen wat bekaaid vanaf.

Simsalabim

In het rijtje bekende toverspreuken mag ‘simsalabim’ natuurlijk niet ontbreken. De kreet simsalabim is overgenomen uit het Duits en blijkt een verbastering van de Latijnse zin similia similibus curentur, wat ‘laat gelijken door gelijken geheeld worden’ betekent. Dit las ik in Wikipedia en in de etymologiebank, en tot mijn verbazing was de datering van simsalabim ‘na 1950’. Als toverspreuk is het dus betrekkelijk recent.

Lees verder