Want

Toen ik in de krant las over het wantveld, ‘waar eens Scheveningse vissers hun netten boetten’, dook er ineens een herinnering op. Als kind was ik in een boek* het zelfstandig naamwoord ‘want’ tegengekomen, een woord dat ik niet kende. Een van de dieren in dat boek laat als woning een schip bouwen: ‘ Het was een groot houten schip, dat op de grond voor anker lag, met een echt want en een boegspriet en een beschilderd roer en een hoge mast…’ en iets later:  ‘[ze] zagen hem in het heldere maanlicht boven in het want van zijn schip zitten.’

In die tijd had ik geen woordenboek en internet bestond niet. Ik zag dat ‘want’ voor me als een hangmat die tegen de schuine wand van een schip was vastgezet. In de inmiddels zo’n zestig tussenliggende jaren had ik het woord in dat verband nooit meer gezien, maar nu besefte ik dat ik er nog steeds het fijne niet van wist. Tijd voor wat achterstallig opzoekwerk.


Volgens Van Dale is ‘het want’ een verzamelnaam uit het zeewezen voor al het touwwerk aan boord, met een onderscheid tussen staand en lopend want, oftewel het vaste en het losse touwwerk. Op internet staat meer, niet altijd even begrijpelijke,  uitleg, zoals in een webshop voor zeilers: ‘Met want van een schip worden alle stagen en lijnen van de mast bedoelt… Staand want zorgt er voor dat de mast op zijn plek blijft staan. Het lopend want zijn alle vallen en het andere touwwerk.’ En op een andere site : ‘Het want is het staand tuig dat een mast zijdelings steunt. Het loopt van het hoofddek tot in de top van de mast. Het bestaat uit hoofdtouwen […]. Vroeger waren deze voorzien van weeflijnen om in het want te kunnen klimmen.’

Onderweg kwam ik weer heel wat nieuwe intrigerende termen tegen, zoals jufferblokken: blok met inkeping en drie of vier gaten, waardoor de talrepen lopen; talrepen: touw dat dient om een touw, stag of hoofdtouw te spannen; stag: dikke touwen of staaldraden die de masten en stengen naar voren (voorstag) of naar achteren (bakstag) steunen. Gelukkig laten de plaatjes min of meer zien wat ik me daarbij voor moet stellen.


In de etymologiebank las ik dat ‘want’ een nevenvorm is van het oude woord ghewant dat ‘touwwerk van een schip’ betekent. Ghewant is weer afgeleid van het werkwoord ‘winden’ en betekent letterlijk ‘dat wat om iets heen gewonden wordt’.

* Jeroen en het dorp op de heuvel, Daan Zonderland, Spectrum, 1963

ISVW-cursus 2024: Wenen rond 1900

Zoals ik al in een eerder blog schreef ben ik in de voorjaarsvakantie naar de ISVW-cursus ‘Onzekerheid en onbehagen. Kunst en filosofie in Wenen rond 1900’ geweest. Ik heb daar weer veel interessants geleerd over de achtergronden en ontwikkelingen in die tijd en in die stad. Naast lezingen over vernieuwers in de beeldende kunst waren er presentaties over onder meer de componisten Gustav Mahler en Arnold Schönberg, de schrijvers Joseph Roth en Stephan Zweig, de psychoanalyticus Sigmund Freud en de filosoof Ludwig Wittgenstein. En Caroline de Gruyter gaf aan de hand van zeven parallellen aan wat het huidige Europa zou kunnen leren van het Habsburgse rijk.

Aan het einde van de negentiende eeuw raakte het Oostenrijks-Hongaarse rijk in verval en kwam er dankzij de industrialisatie een sterke en kapitaalkrachtige burgerklasse op. In Wenen werden de sociale tegenstellingen hierdoor steeds groter, want tegenover die rijke burgers leefden ook veel mensen in bittere armoede. In dit spanningsveld sloeg rond 1900 een hele generatie kunstenaars, dichters, architecten en wetenschappers nieuwe wegen in.


In de beeldende kunst kwamen er in reactie op het academische schilderwerk aan het einde van de negentiende eeuw allerlei kunstbewegingen op, zoals de Wiener Secession, de Weense variant van de Jugendstil. Kunstenaars gingen zich meer richten op toegepaste kunst en ambachtelijk handwerk, zoals het ontwerpen van sieraden, keramiek en textiel voor kleding, vaak met geometrische vormen. In 1903 werd in aansluiting daarop de Wiener Werkstätte opgericht, waaraan verschillende bekende schilders hebben meegewerkt, zoals Gustav Klimt, Oskar Kokoschka en Egon Schiele.

Ook werd een aantal andere interessante figuren uit hun omgeving genoemd, zoals de modeontwerpster Emilie Flöge. Zij is vooral bekend geworden als ‘muze’ van schilder Gustav Klimt, die haar een aantal malen heeft geportretteerd. Maar behalve model was zij een belangrijke modeontwerpster en zakenvrouw. De modesalon die ze in 1903 met haar zus Helene opende werd een groot succes. Het interieur van die zaak was ontworpen door de Wiener Secession-kunstenaars Koloman Moser en Josef Hoffmann en Klimt ontwierp het logo van de onderneming.


Met haar vernieuwende ontwerpen van ‘prettig zittende kleding’, werkte ze mee aan de bevrijding van vrouwen van korsetten en hoepelrokken. Ook zij en Klimt droegen vaak dergelijke losse en wijde gewaden. De lange rokken van deze soepjurken lijken me niet echt praktisch, maar toch hadden vrouwen (uit de hogere stand) hierin veel meer bewegingsvrijheid dan in de eeuwen daarvoor.

Dierenspel

Deze week ben ik in Leusden voor een cursus bij de ISVW, over filosofie en kunst in Wenen rond 1900. Daarop kom ik ongetwijfeld later nog terug. Hier is als tussendoortje een min of meer tweedehands blogstukje. Dit is namelijk een lichtelijk aangepaste versie van mijn bijdrage aan het blog van Cantarella.

Dierenspel

Toen ik jong was heb ik enige tijd dwarsfluitles gehad. Dat is niet zo’n groot succes geweest, wat meerdere oorzaken had. Afgezien van het ontbreken van talent voor het bespelen van dit instrument, was het ook te wijten aan te weinig en te kort repeteren, want als ik eindelijk eens voldoende animo had om te oefenen, begon onze hond, Dinky, te janken. Dan hield ik het al snel weer voor gezien. Het ontbrak me aan echte gedrevenheid, dat was duidelijk. Mijn broertje, dat viool leerde spelen, liep daar trouwens ook tegenaan. Ook hij heeft het niet lang volgehouden.

Hieraan moest ik terugdenken bij het zien van een aantal plaatjes die ik op internet vond toen ik op zoek was naar illustraties bij mijn blogstukjes In futurum en Muziek kan niet zonder stilte. Uit deze grappig bedoelde partituren blijkt eens te meer hoe funest huisdieren kunnen zijn voor een ontluikende muzikale carrière. Eerst slopen die speelse lieverdjes alles en dan kijken ze je ook nog aan met een quasi onschuldige blik.


Hier zijn het katten die met partituren spelen, maar ik weet dus uit ervaring dat ook honden heel goed zijn in het dwarsbomen van serieuze muziekbeoefening. Maar eerlijk gezegd lag het waarschijnlijk toch vooral aan de klanken die ik toentertijd met enige moeite aan de fluit wist te ontlokken. Het ontbrak me aan voldoende basisvaardigheid en ik kreeg zo niet de kans om die op te bouwen. Dinky liet in ieder geval duidelijk horen dat zijn gevoel voor muziek danig te lijden had onder mijn weinig succesvolle pogingen.

Boekenvondst -2- Computerhumor

In de jaren negentig van de vorige eeuw werkte ik in de automatisering en kocht ik af en toe een boekje waarin de draak werd gestoken met pc’s. Onlangs kwam ik die boekjes weer tegen en een aantal heb ik herlezen, soms met een grote glimlach van herkenning.

Zo beschrijft het boek Computerdromen van Wouter Schoonman uit 1991, met de omineuze ondertitel 28 nachtmerries over automatisering, een aantal min of meer realistische situaties in een bedrijf dat pc’s invoert. Het ‘hoofd automatisering dat zichzelf EDP-manager noemde’ droomt van een grootste carrière waarin hij veel mensen aanstuurt en in een dure auto rijdt. Het directielid wil een bedrijf dat met zijn tijd meegaat en waarmee hij kan pronken bij zijn golfmaatjes. En de soft- en hardware-verkopers spelen daarop in met hun cryptische jargon en halen zo grote orders binnen.

Aan de hand van enkele praktijksituaties maakt Schoonman duidelijk dat de gedachte dat de bedrijfsprocessen dankzij automatisering zullen verbeteren meestal een illusie is. Het directielid is er bijvoorbeeld op een goed moment van overtuigd dat er een netwerk moet komen waarin alle pc’s in het bedrijf met elkaar verbonden zijn. Daarvoor stelt hij een ‘Connectivity Task Force’ in, ‘en het vergaderen begon’.


Na enkele maanden rapporteert deze groep aan de directie, die wel een beetje schrikt van wat er allemaal bij komt kijken, met name het financiële plaatje valt niet mee. Maar geen nood, de voorgestelde gefaseerde invoering behelst in de eerste fase louter ‘een relatief eenvoudig LAN met geïntegreerde electronic mail faciliteiten’. Na enige tijd vraagt het directielid zijn secretaresse hoe die nieuwe faciliteiten bevallen en op zijn vraag hoe het nu met de interne berichten gaat (‘die gaan toch via de e-mail, neem ik aan?’ ) haalt ze een stapeltje gele papiertjes met plakrand te voorschijn. ‘Hier schrijf je je bericht op en daarna plak je het gewoon op het beeldscherm van de ander, dat werkt snel en effectief.


Ook voor dergelijke ‘geeltjes’ (post-its of sticky notes) heb je tegenwoordig, zo’n dertig jaar later, allerlei computerprogramma’s, maar ik heb nog steeds liever de papieren variant: die gebruik ik als boodschappenbriefje dat ik op mijn portemonnee plak.

Het leuke (en pijnlijke?) is wel dat ik het jargon waarmee het directielid wordt overdonderd nog best goed kon volgen.

Kanarieboekjes

Op een grote rommelmarkt in Apeldoorn lag in een kraam een aantal ‘kanarieboekjes’. Ik herkende ze meteen: klein formaat, geel/grijze kaft, intrigerende inhoud: een serie zelfhulpboekjes uit de jaren dertig tot vijftig van de vorige eeuw. De exemplaren op de markt waren niet bepaald in prima staat, want de bladzijden lieten los zodra je erin bladerde. Toch heb ik er een gekocht, niet zozeer om de inhoud, maar als een geheugensteun om ze eens op te zoeken, met dit blogsstukje als resultaat.

Het boekje dat ik had  gekocht was nummer 175, met de titel Utopië. het land van belofte door Sir Thomas More (1947). Het had slechts 64 bladzijden, dus het is vast geen getrouwe vertaling van het beroemde  Utopia uit 1516, want het oorspronkelijke boek uit 1516 telt 186 pagina’s en in de vertalingen varieert het aantal van 160 tot 180. Zelfs het lemma van Utopia in Wikipedia met een samenvatting van de inhoud is al vrij omvangrijk, met meer dan tien bladzijden A4. Het bleek te gaan om een ‘nieuwe bewerking door Herbert N. Casson’.


De kanarieboekjes waren zelfstudie- en zelfhulpboekjes en werden vanaf eind jaren vijftig uitgegeven door de Haagse uitgeverij Succes. De uitgebreide beschrijving van Kanarieboekjes in Wikipedia geeft een overzicht van alle verschenen boekjes en bij het zien van de lijst met de 260 verschenen titels in deze ‘practische Vestzakuniversiteit’ dacht ik af en toe: die had ik vroeger best wel kunnen gebruiken, zoals Zóó krijgt u moed en zelfvertrouwen. Sommige afleveringen zijn vergelijkbaar met de ‘HowTo’- sites die tegenwoordig op internet zijn te vinden: Zóó schrijft u teksten en brochures. Andere zijn kleine taalgidsen, met aparte afleveringen voor grammatica, conversatie en woordenboek.

Tot mijn verbazing stond er in de lijst ook een boekje waarvan ik me realiseerde dat ik dat zelf nog ergens moest hebben, hoe ik er ooit aan ben gekomen is me een raadsel. Na enig zoeken vond ik het terug in een bak met allerlei andere kleine boekjes die in de boekenkast kwijt zouden raken. Het ging om nummer 115: 50 spelletjes binnens- en buitenshuis voor jong en oud, door Eva Bonheur. Nogal oubollig (‘fuif’) en af en toe tenenkrommend seksistisch. Het waren andere tijden, natuurlijk, maar toch. Van één spelletje herinner ik me dat we dat ooit op een kinderpartijtje hebben gespeeld: een omhulsel van een lucifersdoosje aan elkaar doorgeven met je neus.


Een aantal Kanarieboekjes staat integraal op internet, maar lang niet allemaal, helaas.

In DBNL staan er 11, onder meer Zó schrijft u teksten en brochures en Delpher geeft 20 treffers, waaronder het voornoemde Zóó krijgt u moed en zelfvertrouwen (1942). Die heb ik natuurlijk allebei meteen gedownload. Beter laat dan nooit, nietwaar.

De graal

Eind april zag ik in de bioscoop een uitvoering van de opera Lohengrin in de New Yorkse Metropolitan Opera. De ‘ontknoping’ in deze opera van Wagner is (spoiler alert!) dat Lohengrin een graalridder is, de zoon van Parcival. Zijn naam moest eigenlijk ook geheim blijven, maar die was gezien de titel van het werk geen verrassing. Maar wat was die graal ook al weer?

Er stond me vaag bij dat de graal een mythische schaal was en dat Koning Arthur zijn ridders erop uit had gestuurd om die te zoeken. Dit leek me een mooie aanleiding om eindelijk het klassieke boek Li Contes del Graal van Chrétien de Troyes uit 1190 te lezen, in de rijmende vertaling van Ard Postuma uit 2006, De Graal. Die had ik enkele jaren geleden aangeschaft, maar lag nog steeds op de immer groeiende stapel ‘nog te lezen’.

Het boek gaat over de jonge Perceval (elders gespeld als Parsifal of Parzival), die een natuurtalent is als ridder. Perceval krijgt aan het begin van zijn carrière de graal te zien, een schaal of kelk:
 die zelf uit zuiver goud bestond
 en ingelegd was in het rond
 met edelstenen, van meer waarde
 dan alle andere op aarde.

Hij verzuimt echter zijn gastheer, de zieke Visserkoning, te vragen waaraan hij lijdt. Een paar jaar later komt hij weer in de graalburcht en deze keer stelt hij de vraag wel. De koning geneest en Perceval wordt de nieuwe graalkoning. Latere graalverhalen baseren zich meestal op dit onvoltooid gebleven boek van De Troyes, zoals Parzival van Wolfram von Eschenbach uit 1200-1210. Daarin staat ook het verhaal van Lohengrin (‘Loherangrin’) uit de opera van Wagner.

De Graal is een voorwerp met magische krachten. In de meeste verhalen is het een heilig christelijk reliek, namelijk de beker die Jezus bij het laatste avondmaal had gebruikt en waarin zijn bloed naderhand door Jozef van Arimathea werd opgevangen. De oorsprong van dergelijke magische voorwerpen is echter veel ouder dan het christendom. Daarom wordt de graal ook wel geassocieerd met Keltische elementen zoals de hoorn des overvloeds.

De term ‘heilige graal’ wordt ook overdrachtelijk gebruikt, voor een schijnbaar onbereikbaar doel. Zo werd supergeleiding onder alledaagse omstandigheden in de NRC van 23 april 2023 ‘de heilige graal van de natuurkunde’ genoemd. In een filmrecensie werd de heilige graal een MacGuffin gemoemd: een niet nader omschreven object waar personages achteraan gaan om het verhaal op gang  te brengen.

Een onnavolgbare zoektocht naar de graal, ten slotte, is te zien in de film Monty Python and the Holy Grail uit 1974, (ook op YouTube).

Relevante links met meer informatie zijn bijvoorbeeld:
Wikipedia – Heilige graal
Historiek.net: Heilige Graal – uitdrukking en betekenis

Humpiedumpie

Ik heb mezelf onlangs een boek cadeau gedaan: En weg was haar neus. Bakerrijmpjes / Nursery Rhymes. In deze tweetalige uitgave staan allerlei Engelse bakerrijmpjes, met op de rechterbladzijde een vertaling door Robbert-Jan Henkes. Hij schreef ook een toelichting, die ik met name geïnteresseerd heb doorgelezen bij het gedichtje over Humpty Dumpty.

Humpty Dumpty is een personage in Through the Looking-Glass, oftewel Alice in Spiegelland, het vervolg op Alice in Wonderland (1865/1871). Ik heb er eigenlijk nooit bij stilgestaan dat het rijmpje geen verzinsel van Lewis Carroll was. Het is al veel ouder: de eerste gepubliceerde versie dateert uit 1797, maar het moet volgens Henkes toen al eeuwen hebben bestaan.

 Humpty Dumpty sat on a wall,
 Humpty Dumpty had a great fall.
 All the king’s horses, and all the king’s men,
 Couldn’t put Humpty together again.

Oorspronkelijk is het een raadselrijmpje en de oplossing is meteen duidelijk uit de illustratie. In het Nederlands heeft Humpty Dumpty verschillende namen. In de Alice-vertaling van Nicolaas Matsier heet hij Wiggel Waggel en in de vertaling van Alfred Kossman (zie dbnl) Hompie Dompie.

Bij losse vertalingen van het versje in het Nederlands komen nog weer andere namen voor, zoals Hummeltje Tummeltje in Rijmpjes en versjes uit de ouden doos (zie dbnl):

In de vertaling van Robert-Jan Henkes heet hij Homptie-Domptie:

Homptie-Domptie zat op z’n kont
Homptie-Domptie viel op de grond,
En al de koninklijke paarden op heel de koninklijke aarde
Kregen Homptie niet meer rond.

Mijn interesse in juist dit versje komt voort uit een oude, vage herinnering. Toen ik een jaar of vier, vijf was speelde ik met poppen (ja, ja). Een ervan heette Humpiedumpie. En die is toen verdwenen, volgens mij is hij gestolen toen ik de poppenwagen ergens onbeheerd had laten staan. Ik weet niet in hoeverre dit een echte herinnering is, maar ik heb nog wel een vage voorstelling hoe hij eruit zag en hoe bedroefd ik toen was.

Maar mijn Humpiedumpie was geen ei!

Wambuis

De afgelopen maanden heb ik de historische romans van Hilary Mantel over Thomas Cromwell gelezen, in de Nederlandse vertaling van Ine Willems (Wolf Hall en Het Boek Henry) en Harm Damstra en Niek Miedema (De spiegel en het licht). Die boeken spelen in de zestiende eeuw in Engeland tijdens de regering van Hendrik de Achtste en bevatten natuurlijk allerlei termen voor zaken uit die tijd. Uit de context blijkt wel waarom het gaat, maar toch blijft zo’n woord soms door je hoofd spelen. Dat had ik met het woord ‘wambuis’.

Ik wist dat het een kledingstuk was, een soort jasje, maar toen ik het een paar maal was tegengekomen wilde ik er toch een duidelijker beeld van krijgen. Van Dale noemt het een ‘vroeger gedragen mansbovenkledingstuk dat het lijf van de hals tot aan het middel bedekte’. Het woord is afkomstig uit het oud-Frans (wambais), en heeft wortels in middeleeuws Latijn (wambesios – gewatteerd onderkleed) en oud-Grieks (bambakion – katoen). In Middelburg in Zeeland hebben archeologen een wambuis van geitenleer uit de 16e eeuw gevonden. Een schapenleren wambuis van Hugo de Groot zit in de collectie van het Rotterdam museum

In de middeleeuwen droegen ridders zo’n gewatteerd onderkleed onder hun maliënkolder. Degenen die geen maliënkolder konden betalen hadden het wambuis als enige bescherming bij een aanval met slagwapens. Gaandeweg maakte het wambuis een ontwikkeling door en werd het ook buiten het slagveld gedragen. In de zestiende eeuw was het een soort vest dat onder de mantel werd gedragen en aan het begin van de twintigste eeuw was het inmiddels geëvolueerd tot overhemd en mouwloos gilet.

Op een site waar je historische kostuums kunt huren staan afbeeldingen van kledingstukken uit verschillende periodes, onder meer  wambuizen en kniebroeken uit de 17e eeuw en kostuums voor een toneelspel dat in de periode rond 1580 speelt.

De site Modemuze, ‘platform voor mode en kostuumerfgoed’, levert met het zoekwoord ‘wambuis’ uiteenlopende afbeeldingen en wetenswaardigheden op. Daarbij staan ook een aantal fraaie kostuumontwerpen voor opera’s. Toen ik die zag besefte ik dat de beelden van een wambuis voor mij vooral geassocieerd zijn met Verdi-opera’s.

Smartlap – Moederke Alleen

Onlangs bezocht ik In het Huis van het Boek aan de Prinsessengracht in Den Haag de tentoonstelling Ruud de Wild, Songboek, een ‘reis langs de mooiste Nederlandse liedjes’ (duurt nog tot 5 maart 2023). Er waren heel wat ‘o ja’-momenten, bij liedjes die ik kende, en af en toe had ik sterk de neiging om mee te zingen of neuriën. Bij de afdeling smartlappen lag in een vitrine tot mijn vreugde een boekje dat was opengeslagen op een bladzijde met de tekst en muziek van ‘Moederke Alleen’ van componist Emiel Hullebroeck en René de Clercq.

Dat bracht me zo’n vijftig à zestig jaar terug in de tijd. We hadden toen een grammofoonplaat, Blijvend Applaus, Sterren van nu voor sterren van toen, vol smartlappen die toen al oud waren, gezongen door artiesten die in die tijd bekend waren. Dat ‘Moederke Alleen’, gezongen door Corry Brokken, vond ik als sentimentele (pre-)puber erg mooi.

En nu lag daar dat vergeelde boekje met de noten van de melodie en de tekst van de drie coupletten. Thuis ging ik op de computer verder op zoek. De uitvoering door Corrie Brokken vond ik terug op YouTube. Conclusie: je moet ervoor in de stemming zijn, zal ik maar zeggen. Op de LP Blijvend Applaus staat Moederke Alleen op kant A en op YouTube stond alleen de B-kant. Die heeft nog meer van die liedjes met een hoog nostalgisch gehalte, bijvoorbeeld de al even larmoyante smartlappen ‘Zusje’ en ‘Het antwoord van zusje’ (Corrie Brokken en Willeke Alberti), en ‘Jantjes Vuile Vingertjes’ (Willeke Alberti).

Op YouTube vond ik ook andere uitvoeringen van Moederke Alleen, bijvoorbeeld een versie in een swingend tempo en met een toeterbegeleiding, afkomstig van het album ‘Feest met de familie Neefs’, maar ook een sfeervolle instrumentale versie op harp door Katleen De Vylder.

In de koorwiki CPDL staan een pdf- en een midibestand voor vierstemmige a capella koor in een arrangement van Wim Verkaik. Misschien kunnen we deze mierzoete tranentrekker eens op een feestavond van Cantarella zingen.

Al met al heb ik me een paar uurtjes lekker in nostalgie kunnen wentelen.

Voor de volledigheid is hier de tekst:
1. Wie zal er ons kindeke douwen
en doet het zijn moederken niet?
Wie zal er zijn dekentjes vouwen,
dat ’t schaars door een holleken ziet?

Refrein: Kleine, kleine moederk’ alleen
Douw, douw, douwderideine.
Kleine, kleine moederk’ alleen.
Kan van uw wiegske niet scheên.

2. Wie zal naar ons kindeke kijken,
die bleuzenden stouten kapoen?
Wie zal er zijn hemdekes strijken,
zijn haarken in krullekes doen?
Refrein

3. Wie zou voor ons kindeke derven
haar laatste kruimelke brood?
Wie zou er, wie zou er voor sterven
en lachen op kind en op dood?
Refrein

Jaar van het Konijn

Op 22 januari begint in de Chinese astrologie het Jaar van het Konijn, het Water Konijn om precies te zijn, en dat duurt tot en met 9 februari 2024. Het konijn staat symbool voor geduld, geluk en vrede, en het element water maakt zachtaardig en meegaand, conflict mijdend. In het jaar van het Konijn komt volgens de astrologiewebsite Catharina Web de nadruk meer te liggen op ‘respect en compassie voor de mensen om je heen.’ We gaan het meemaken!

Over de positieve eigenschappen van astrologische Konijnen zegt de site astropsychologie dat dat ze extreem gevoelig kunnen zijn, en daarnaast verlegen, planmatig, strategisch, zorgvuldig, tactvol, aanhankelijk, vriendelijk, lief, verfijnd, intelligent, verstandig, lang-levend, ambitieus, doelmatig, goed gemanierd, artistiek, wetenschappelijke, gastvrij, bescheiden en deugdzaam.
En over de negatieve eigenschappen wordt gezegd dat ze heel aanstellerig kunnen zijn, saai, minachtend, jaloers, obsessief, geheimzinnig, ingewikkeld, moeilijk, onverschillig, zelfingenomen, hypocriet, zelfingenomen, bedrieglijk, egoïstisch en neerbuigend.

De meeste beroemde konijnen hebben echter niet veel met dit sterrenbeeld te maken, zoals het onvermoeibare  Duracellkonijn uit de reclame of Flappie van Youp van ’t Hek, die niet echt ‘lang-levend’ was. Van de talloze bekende al dan niet verstripte konijnen heeft De Stripspeciaalzaak een top-25 samengesteld. Hierin staat Bugs Bunny van de Looney Tunes op nummer één, Stampertje uit Bambi op nummer twee en Nijntje Pluis van Dick Bruna op drie.

In de literatuur en muziek komen we verschillende konijnen tegen; het Witte Konijn uit Alice in Wonderland was bijvoorbeeld de inspiratie voor het nummer White Rabbit van Jefferson Airplane. Een bekend boek waarin een groep konijnen op reis gaat om een kolonie te stichten is Waterschapsheuvel van Richard Adams. Op dat boek is de animatiefilm Watership Down uit 1978 gebaseerd, die vooral bekend is geworden door het lied Bright Eyes van Art Garfunkel. En een liedje dat ik zelf altijd met een konijn associeer is ‘Hopsa heisasa’. Dat zong Disneys Broer Konijn altijd, zoals op dit plaatje uit een boek met vijf avonturen van Broer Konijn dat ik op internet vond. Ik was erg verbaasd dat dit een echt bestaand liedje was.

Heel vroeger hebben we thuis korte tijd een konijn als huisdier gehad, waarvan ik me voornamelijk herinner dat we voortdurend paardenstekken moesten plukken om het te eten te geven. En op de middelbare school kreeg ik eens voor mijn verjaardag van medeleerlingen een dwergkonijntje cadeau met de pompeuze namen Pythagoras Diogenes Plato, maar dat ‘Pythootje’ werd genoemd. Hij was een meester in het graven van holen en wist na enige tijd uit het hok te ontsnappen en is nooit meer teruggevonden.