Toen ik in de krant las over het wantveld, ‘waar eens Scheveningse vissers hun netten boetten’, dook er ineens een herinnering op. Als kind was ik in een boek* het zelfstandig naamwoord ‘want’ tegengekomen, een woord dat ik niet kende. Een van de dieren in dat boek laat als woning een schip bouwen: ‘ Het was een groot houten schip, dat op de grond voor anker lag, met een echt want en een boegspriet en een beschilderd roer en een hoge mast…’ en iets later: ‘[ze] zagen hem in het heldere maanlicht boven in het want van zijn schip zitten.’
In die tijd had ik geen woordenboek en internet bestond niet. Ik zag dat ‘want’ voor me als een hangmat die tegen de schuine wand van een schip was vastgezet. In de inmiddels zo’n zestig tussenliggende jaren had ik het woord in dat verband nooit meer gezien, maar nu besefte ik dat ik er nog steeds het fijne niet van wist. Tijd voor wat achterstallig opzoekwerk.
Volgens Van Dale is ‘het want’ een verzamelnaam uit het zeewezen voor al het touwwerk aan boord, met een onderscheid tussen staand en lopend want, oftewel het vaste en het losse touwwerk. Op internet staat meer, niet altijd even begrijpelijke, uitleg, zoals in een webshop voor zeilers: ‘Met want van een schip worden alle stagen en lijnen van de mast bedoelt… Staand want zorgt er voor dat de mast op zijn plek blijft staan. Het lopend want zijn alle vallen en het andere touwwerk.’ En op een andere site : ‘Het want is het staand tuig dat een mast zijdelings steunt. Het loopt van het hoofddek tot in de top van de mast. Het bestaat uit hoofdtouwen […]. Vroeger waren deze voorzien van weeflijnen om in het want te kunnen klimmen.’
Onderweg kwam ik weer heel wat nieuwe intrigerende termen tegen, zoals jufferblokken: blok met inkeping en drie of vier gaten, waardoor de talrepen lopen; talrepen: touw dat dient om een touw, stag of hoofdtouw te spannen; stag: dikke touwen of staaldraden die de masten en stengen naar voren (voorstag) of naar achteren (bakstag) steunen. Gelukkig laten de plaatjes min of meer zien wat ik me daarbij voor moet stellen.
In de etymologiebank las ik dat ‘want’ een nevenvorm is van het oude woord ghewant dat ‘touwwerk van een schip’ betekent. Ghewant is weer afgeleid van het werkwoord ‘winden’ en betekent letterlijk ‘dat wat om iets heen gewonden wordt’.
* Jeroen en het dorp op de heuvel, Daan Zonderland, Spectrum, 1963