Struweel

Op het lijstje met nader te bekijken woorden stond al enige tijd ‘struweel’, wat ik een typisch ‘bommelwoord’ vond. Een aankondiging in de Delft op Zondag over een zoomlezing met de titel ‘Bos en struweel’, leek me een prima aanleiding om eens na te gaan of ik bij een zomerse wandeling in de Delftse Hout terecht soms aan dit woord moet denken.

Van Dale definieert struweel kort maar krachtig als een heesterbosje of struikgewas en Wikipedia  wijdt er een uitgebreid lemma aan, en zegt onder meer dat struweel een begroeiing is met voornamelijk struiken, vaak uit de rozenfamilie, waarvan de meeste doorgaans niet hoger worden dan ongeveer vijf meter. Die vijf meter komt ook voor in een technische definitie van struweel als een van de biotoopgroepen ‘Bomen en struiken’ op de site van BioDiverCity: ‘Een struweel is een lijn- of vlakvormige houtige vegetatie, gekarakteriseerd door struiken tot ongeveer vijf meter hoog. Bij aanplant van een struweel worden bij voorkeur inheemse struiksoorten gebruikt. […] Een struweel moet enige omvang hebben (minstens 15 m breed).’

Er bestaan op aarde een heleboel verschillende typen struwelen, van tropische tot subtropische savannes, tot bergstruwelen in hooggebergten, tot kruipwilg- en duindoornstruwelen in Nederland. Delen van de begroeiing in de Delftse Hout durf ik nu dan ook met een gerust hart struwelen te noemen, al heb ik de afmetingen niet gecontroleerd.

De etymologiebank heeft een uitgebreid verhaal over de herkomst van het woord, dat is afgeleid van het Oud-Franse struvel, boomtronk of struikgewas. Een korte verwijzing naar die herkomst stond vorig jaar ook in een Woordpost van OnzeTaal, waarbij ook ‘juweel’ en ‘fluweel’ genoemd werden. Misschien is struweel mede dankzij die rijmwoorden een geschikt dichterswoord voor romantische zielen, al heeft de Markies de Canteclaer die woorden niet gebruikt.

Want hoe zit het ook al weer met ‘struweel’ in de Bommelverhalen? Het woord staat in het bakerversje ‘De wind is in de bomen’ in het verhaal De Zwarte Zwadderneel:

De wind is in de bomen
De regen op ’t struweel.
Nu zal hij weldra komen:
De Zwarte Zwadderneel!

Op basis van dit rijmpje maakt de Markies de Canteclaer een eigen poëem: ‘De klop van Zwadderneel’:

Er knirt een knerp door ’t kreupelhout,
De regen fezelt, de wind knoert koud.
En over de heuv’len door het nat struweel,
Sluipt sloom, de Zwarte Zwadderneel.

* Uit: Nu is de moen gevangen. Alle Poëmen van Marten Toonder. Bezorgd door Dick de Boer en Klaas Driebergen; Uitgeverij Personalia, Leens, 2014. De wind in de bomen: p.89 (nr.71) en De klop van Zwadderneel’ p.67 (nr. 49).

3 Comments

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s