
In het zomernummer van Onze Taal staat een artikel over ‘thuistaal’.* Het is altijd onderhoudend om te lezen wat voor mooie woorden mensen zoal bezigen, zeker wanneer ze als de fraaiste krenten uit de pap naar voren worden gebracht. Vaak zijn het woorden die door kinderen bedacht zijn, als ze een bepaalde term wel eens gehoord hebben. Wat die precies was weten ze niet meer, maar associatief komen ze zo op mooie vondsten, zoals boevenzuiger voor kruimeldief en praathoofdjes voor kletskoppen.
Zelf heb ik geen mooie voorbeelden van thuistaal, maar af en toe vang ik wel opmerkelijke woorden en uitdrukkingen op. Dat zijn vaak uitspraken van medepassagiers in trein, tram of bus. Die noteer ik dan in een opschrijfboekje, helaas meestal zonder context en zonder een minimale typering van degene die aan het woord is. De betekenis is me niet altijd meteen duidelijk, maar het woord blijft hangen en zet me aan het denken. Zo hoorde ik op 10 juni 2016 iemand zeggen: ‘Ik ben een langsloper.’ Geen idee wat hiermee bedoeld werd, maar er zijn hele verhalen bij te verzinnen.
Een andere uitspraak, die ik op 4 oktober 2016 in de trein heb gehoord: ‘Ik ga een sobertober houden.’ Dit werd gezegd door een jongeman, een student vermoed ik, die kennelijk van plan was een maand geen alcohol te drinken. Dat woord vind ik veel mooier dat het ‘stoptober’, om een maand niet te roken, een actie die de laatste jaren in zwang is geraakt.
Een andere in de trein gehoorde term die ik niet kende was vrijwel zeker van studenten afkomstig: minorenmarkt. Het werd gezegd met de klemtoon op de o, zodat het rijmde op ‘verloren’. Daarom duurde het even voordat ik doorhad dat het om het vernederlandste meervoud van het Engelse minor ging, een bijvak op de universiteit. En op 10 september 2019 werd in de trein de overstapmogelijkheid genoemd naar ‘de intercie naar Dordrecht’.
Mijn favoriete term hoorde ik op 22 oktober 2017 in de bus. De halte ‘Tweemolentjeskade’ werd afgeroepen en een kind dat in de bus zat zei tegen zijn of haar moeder: ‘Wat leuk, Twee molletjeskade. Sindsdien moet ik altijd glimlachen als ik langs die halte kom.
* ‘Taal achter de voordeur’, Saskia Aukema, Onze Taal 7/8 2020, p. 20-21.
Dit soort uitspraken blijven leuk. Goed dat je er een paar hebt opgeschreven. Zelf hoor ik ook wel eens wat maar vergeet het dan snel weer. Goed idee dus!
LikeLike
Leuk onderwerp! Ik denk dat elk huishouden wel zo zijn eigen woorden heeft. Je vindt jezelf heel normaal totdat de buitenwereld je heel vreemd aankijkt als je met droge ogen de uitdrukking gebruikt.
Bij ons thuis was het heel normaal om iemand “Jan Efiland” te noemen als we hem, maar het kon ook zomaar een haar zijn, een aansteller vonden. Tot het toenmalige vriendje van mijn zusje zei: Jan Efiland? Wat is dat? En dan klinkt het uit de mond van een buitenstaander ineens heeeel gek.
En wat dacht je van als die thuistermen voor intieme delen. Dat heb ik eens in een les met leerlingverpleegkundigen geïnventariseerd en op het bord geschreven. Nou, dan kom je krijt tekort!🤣
LikeLike