Sirenen

Als derde in de reeks intrigerende monsters uit Homerus’ Odyssee heb ik gekeken naar de Sirenen. Deze halfgodinnen uit de Griekse mythologie hebben het lichaam van een vogel en het hoofd van een vrouw, maar zijn vooral bekend geworden door hun betoverende gezang, waarmee ze zeelieden naar hun rotseiland lokten. Daar sloeg hun schip op de rotsen te pletter. Het eiland ligt dan ook bezaaid met talloze skeletten, ‘waarvan het vlees is weggerot en de huid verschrompeld’.  Bij Homerus was er sprake van twee sirenen, maar in latere verhalen werden het er meer.

Want met hun heldere zang betoveren hem de Sirenen
daar in het groen van hun weid, terwijl rondom hem een stapel
botten van mannen vergaat en huiden er liggen te rotten.
1)


Of, zoals Stephen Fry het in zijn hervertelling plastisch zegt: ‘Ze zitten midden op hun eiland, tussen de afgekloven botten van hun slachtoffers, en ze zingen. […] Hun schip loopt op de rotsen en de Sirenen springen aan boord, rijten de opvarenden aan stukken en doen zich te goed aan hun vlees.’ 2)

Odysseus ontsnapt aan dit lot door zich op aanraden van de tovenares Circe aan de mast vast te laten binden en de oren van zijn bemanning vol te stoppen met was. Zo kon hij de lofzang horen waarmee ze hem probeerden te verleiden. In de verschillende vertalingen van Homerus’ Odyssee zingen ze over de ‘beroemde Odysseus, Glorie van de Achaeiers’, ‘onvolprezen Odysseus, beroemdste held van de Grieken’,  ‘in heldenliederen bezongen Odysseus, gij roem van Griekenlands ridders’. In zijn hervertelling laat Stephen Fry Odysseus zelf hierover zeggen: ‘Het was zo helder, zo romig, zo warm, verleidelijk en beheksend. Maar wat ik totaal niet had verwacht, was dat het gezang aan mij gericht was, persoonlijk: “Odysseus, Odysseus! Moedigste en grootste van alle Achaïers.” 2)


De Romeinse schrijver Ovidius vertelt In zijn Metamorphosen dat de sirenen oorspronkelijk vriendinnen waren van de ontvoerde dochter van de godin Ceres, Proserpina, en dat ze deze metamorfose waarschijnlijk ondergingen omdat ze bij Proserpina waren toen deze door Hades, de god van de onderwereld, werd ontvoerd.

‘Maar om hun zangtalent, de orenstrelende muziek van zo’n begenadigd klankvermogen, niet te hoeven missen behielden zij hun meisjeshoofd en menselijke spraak.’ 3)

Behalve Odysseus is ook Jason met zijn Argonauten veilig voorbij de Sirenen gekomen. Hij had het geluk dat hij Orpheus bij zich had, die hun gezang met zijn muziek kon te overstemmen.


Van al deze tot de verbeelding sprekende personages en verhalen zijn afbeeldingen gemaakt, maar daarop zijn de sirenen vaak ‘gewoon’ mooie meisjes met vleugels, en ontbreekt de rest van hun vogelgedaante. Bovendien hebben ze regelmatig  in plaats van vogelpoten een vissenstaart en dan zijn het dus eigenlijk zeemeerminnen. De verlokking van sirenenzang is en was uiteraard ook een inspiratiebron voor componisten, zoals Claude Debussy (Sirenes) en Georges Bizet (La Sirène).


1) H.J. de Roy van Zuydewijn. Odyssee – De terugkeer van Odysseus (1980)
2) Stephen Fry. Odyssee Een hervertelling van het grootste epos aller tijden. (2024) Nederlandse vertaling Pon Ruiter, Ineke van den Elskamp, Frits van der Waa en Henny Corver.
3) Ovidius. Metamorphosen, vertaling M. D’Hane-Scheltema (1993).

Scylla

Begin augustus schreef ik in mijn blogstukje naar aanleiding van de ISVW-cursus over Odysseus dat ik me iets meer in de monsters uit de Odyssee wilde verdiepen. Inmiddels is er al een stukje over de cycloop Polyfemos. Nu is het de beurt aan het zeemonster Scylla.

De tovenares Circe had Odysseus in Homerus’ Odyssee verteld dat hij voor de reis naar huis uit twee routes kon kiezen. De een voerde langs de Zwerfrotsen. Dat betekende een wisse dood, want daaraan was nog nooit een schip ontsnapt. Voor de andere route moest hij tussen twee klippen door varen. Op de ene klip huisde het zeemonster Scylla en op de andere de immense draaikolk Charybdis, die driemaal daags al het water opslurpte en weer uitspuwde. De meeste kans om het er levend vanaf te brengen had hij door zo snel en zo dicht mogelijk langs de rots van Scylla te roeien. Dan bleef de schade als het meezat beperkt tot een paar verslonden bemanningsleden.

De monsterachtigheid van Scylla blijkt wel uit de beschrijving die Circe geeft. Ze heeft volgens Wikipedia ‘de romp en het hoofd van een vrouw, maar uit haar zij groeiden zes hondenkoppen met daarin drie rijen tanden, zij had twaalf poten en haar lichaam eindigde in een vissenstaart’. Met elke kop pikt Scylla van elk vaartuig minstens één man op die dan reddeloos verloren is.


In de verschillende Odyssee-vertalingen is geen sprake van een vrouwenhoofd, hondenkoppen of een vissenstaart en worden die twaalf poten wat plastischer weergegeven: ‘een twaalftal zwevende poten / twaalf poten en allemaal wanstaltige stompjes / twaalf spartelende voeten / twaalf voeten, die er maar losjes bij lijken te bengelen / twaalf poten die als octopustentakels achter haar aan slieren.’

Circe vertelt ook dat het monster tot aan haar middel in een holle grot verborgen is, dus in eerste instantie is niet duidelijk hoe ze dat van die twaalf poten weet. Circe blijkt het monster echter zelf te hebben gemaakt door uit jaloezie een nimf te betoveren.


Odysseus vertelt zijn mannen niet wat hun te wachten staat, maar toen ze allemaal doodsbang naar de draaikolk Charybdis keken, ‘graaide en greep uit mijn welvende vaartuig Scylla intussen/ zes van mijn mannen, mijn sterkste en handigste varensgezellen’.

In veel afbeeldingen die ik op internet vond kloppen de aantallen niet. Wel waren sommige angstaanjagend. Het blijkt een hele klus om een treffende afbeelding van dit monster te maken. Mijn eigen poging is in ieder geval niet eng en lijkt meer op een bosje in ham gewikkelde asperges.

Herlezen: vertaling Manguel

Eind juli ga ik een zomercursus volgen bij de ISVW in Leusden. Deze keer is er geen muziekcursus en wijk ik uit naar de literatuur. Ik heb me namelijk ingeschreven voor het programma ‘Odysseus’ onvoltooide reis’. Odysseus is de Griekse held die in de Trojaanse oorlog de truc met het houten paard verzon, waardoor de Grieken de stad konden innemen. In de Odyssee vertelt Homerus over de wederwaardigheden van Odysseus tijdens zijn reis naar huis, die tien jaar heeft geduurd. In de literatuurgeschiedenis heeft die reis uiteenlopende auteurs geïnspireerd.  Inmiddels is een odyssee een synoniem geworden voor ‘een langdurige en moeitevolle tocht’.

De docent van deze cursus, Jabik Veenbaas, heeft een boek geschreven over deze culturele ontwikkeling*), en in de literatuurlijst daarvan staat onder meer een biografie van de Ilias en Odyssee van Homerus, geschreven door Alberto Manguel,**) een boek dat ik in 2008, meer dan vijftien jaar geleden dus, heb vertaald. Als voorbereiding op de cursus leek het me een goed idee om dit te herlezen.


Gewoonlijk lees ik een vertaling naderhand nooit opnieuw. Als je een paar maanden intensief met een boek bezig bent geweest heb je er wel even genoeg van. Bovendien heb ik gemerkt dat zodra je het boek, vers van de pers, openslaat, je meteen een fout ontdekt.

Van dit boek van Manguel wist ik na al die tijd niet veel meer. Hier en daar dook een vage herinnering op aan fragmenten over de verschillende verwerkingen in de literatuur. Het was een leuke klus geweest om bij citaten van auteurs als Vergilius, Dante en Joyce de ‘officiële’ vertaling op te zoeken (en dan nog even door te lezen).

In eerste instantie was ik vooral verbaasd dat ik zo weinig herkende. Had ik die niet echt simpele tekst vertaald? Ik struikelde zelfs over een woord dat ik helemaal niet (her)kende en waarvan ik eerst vreesde dat het een stomme fout was. Op bladzijde 124 staat over Alexander Pope (1688-1744), dat hij de zoon was van een ‘rooms-katholieke manufacturier’. Hoe kon dat woord onopgemerkt door allerlei correctierondes zijn geglipt? In de oorspronkelijke tekst staat draper, wat volgens het woordenboek inderdaad een ‘manufacturier’ is: iemand met een winkel in manufacturen. Dat was toch even een opluchting.


De cursus lijkt me een uitgelezen gelegenheid om mijn geheugen verder op te frissen en het is een prikkel om ook al die andere klassiekers weer eens van de plank te halen. Ik heb er zin in en kom er na afloop in mijn blog vast op terug!

* Jabik Veenbaas. Odysseus onvoltooide reis. De ontwikkeling van een mythische held in de westerse literatuur. Nieuw Amsterdam, 2021.

** Alberto Manguel. De Ilias en de Odyssee van Homerus. Vertaald door Patty Adelaar. Mets & Schilt, Amsterdam, 2008.

Iconen

In 2022 vond ik tijdens de ISVW-cursus Kunst en filosofie in Rusland ‘iconen’ een intrigerend onderwerp. De docent, Karin Braamhorst, liet ons wondermooie plaatjes zien en hield een boeiend verhaal. Ze vertelde toen ook dat ze bezig was een boek over iconen te schrijven en dat is onlangs eindelijk verschenen. Ik heb het meteen aangeschaft en gelezen.

Iconen zijn religieuze afbeeldingen op houten panelen, gestileerde vlakke voorstellingen van Christus, Maria of heiligen in de Grieks-katholieke (Byzantijnse) kerkelijke kunst. Hun functie is het doorbreken van de barrière tussen het zichtbare en het onzichtbare, zodat de gelovige rechtstreeks in contact kan komen met God. Daarin verschilt de icoonschilderkunst van de weergave van religieuze voorstellingen in de westerse schilderkunst. Die richt zich op de zichtbare werkelijkheid, een soort illustraties van de Bijbel. In haar boek bespreekt Braamhorst iconen vanuit een kunsthistorisch perspectief.

Iconische iconen. Karin Braamhorst. ISVW Uitgevers, Leusden 2023.

In het boek komen naast de bekende personages talloze mij onbekende heiligen voor. In eerste instantie vond ik het boek wat warrig en miste ik een duidelijke structuur. Het leek een enthousiaste beschrijving van uiteenlopende iconen met een bijbehorend achtergrondverhaaltje en enkele anekdotes. Dat ik geen samenhang zag kwam waarschijnlijk doordat ik het boek ’s avonds laat las, meestal maar een paar bladzijden per keer voordat ik ging slapen. Gelukkig werd in het nawoord de opbouw van het boek nog eens uitgelegd en pas toen heb ik eindelijk ook de inleiding gelezen. Daarmee had ik natuurlijk beter kunnen beginnen, want het verhelderde veel. Daarna heb ik grote delen van het boek herlezen, overdag en met plezier.

Braamhorst maakt in de inleiding duidelijk dat het verhaal niet chronologisch is opgebouwd, maar min of meer thematisch, met ‘associatieve dwarsverbanden’. De thematische hoofdstukindeling is het kader waarin ze afzonderlijke verhalen en iconen uit verschillende tijden en tradities bij elkaar heeft gezet. Door de afbeeldingen nauwgezet te beschrijven in een historische context weet Braamhorst binnen zo’n kader allerlei interessante wetenswaardigheden naar voren te halen. Twee voorbeelden.

Het hoofdstuk ‘De geur van heiligheid’ gaat over heilige  kluizenaars zoals de heilige Onufrius, die door monniken in de woestijn werd ontdekt ‘omdat ze hem van grote afstand konden ruiken’. Kluizenaars, monniken en kerkvaders verfoeiden de heidense gewoonte van het nemen van een bad, want ‘wie in Christus heeft gebaad heeft geen tweede bad nodig,’ aldus de heilige Hiëronymus.


Dat die kerkvaders ook uitermate vrouwonvriendelijk waren blijkt uit citaten in het hoofdstuk ‘Onvolledige en gebrekkige mannen’. Op iconen wordt Maria als moeder van Jezus regelmatig afgebeeld terwijl ze het kind de borst geeft, respectvol, al zit haar borst zit vaak op een vreemde plaats, haar bovenarm of zo. Andere vrouwelijke heiligen genieten minder respect. De beschrijvingen van het ‘vreselijk zondige leven’ van vrouwelijke heiligen, zoals Maria van Egypte, noemt Braamhorst af en toe treffend ‘slutshaming’ of wraakporno. Op iconen zijn de uiterlijke kenmerken van deze Egyptische  Maria en vergelijkbare vrouwen die ‘na een zondig leven tot inkeer zijn gekomen’ vermannelijkt.


Dus pas in tweede instantie werd me het verband duidelijk tussen de verhalen en iconen die ik eerst onsamenhangend had gevonden. Het herlezen was de moeite waard.

Boekenvondst -2- Computerhumor

In de jaren negentig van de vorige eeuw werkte ik in de automatisering en kocht ik af en toe een boekje waarin de draak werd gestoken met pc’s. Onlangs kwam ik die boekjes weer tegen en een aantal heb ik herlezen, soms met een grote glimlach van herkenning.

Zo beschrijft het boek Computerdromen van Wouter Schoonman uit 1991, met de omineuze ondertitel 28 nachtmerries over automatisering, een aantal min of meer realistische situaties in een bedrijf dat pc’s invoert. Het ‘hoofd automatisering dat zichzelf EDP-manager noemde’ droomt van een grootste carrière waarin hij veel mensen aanstuurt en in een dure auto rijdt. Het directielid wil een bedrijf dat met zijn tijd meegaat en waarmee hij kan pronken bij zijn golfmaatjes. En de soft- en hardware-verkopers spelen daarop in met hun cryptische jargon en halen zo grote orders binnen.

Aan de hand van enkele praktijksituaties maakt Schoonman duidelijk dat de gedachte dat de bedrijfsprocessen dankzij automatisering zullen verbeteren meestal een illusie is. Het directielid is er bijvoorbeeld op een goed moment van overtuigd dat er een netwerk moet komen waarin alle pc’s in het bedrijf met elkaar verbonden zijn. Daarvoor stelt hij een ‘Connectivity Task Force’ in, ‘en het vergaderen begon’.


Na enkele maanden rapporteert deze groep aan de directie, die wel een beetje schrikt van wat er allemaal bij komt kijken, met name het financiële plaatje valt niet mee. Maar geen nood, de voorgestelde gefaseerde invoering behelst in de eerste fase louter ‘een relatief eenvoudig LAN met geïntegreerde electronic mail faciliteiten’. Na enige tijd vraagt het directielid zijn secretaresse hoe die nieuwe faciliteiten bevallen en op zijn vraag hoe het nu met de interne berichten gaat (‘die gaan toch via de e-mail, neem ik aan?’ ) haalt ze een stapeltje gele papiertjes met plakrand te voorschijn. ‘Hier schrijf je je bericht op en daarna plak je het gewoon op het beeldscherm van de ander, dat werkt snel en effectief.


Ook voor dergelijke ‘geeltjes’ (post-its of sticky notes) heb je tegenwoordig, zo’n dertig jaar later, allerlei computerprogramma’s, maar ik heb nog steeds liever de papieren variant: die gebruik ik als boodschappenbriefje dat ik op mijn portemonnee plak.

Het leuke (en pijnlijke?) is wel dat ik het jargon waarmee het directielid wordt overdonderd nog best goed kon volgen.

Boekenvondst -1-

Vroeger, toen Cantarella nog een papieren verenigingsblad had, schreef ik in de rubriek ‘Patty leest een boek’ over min of meer obscure, muziek-gerelateerde boekjes die bij mij op de plank verdwaald waren tussen serieuze naslagwerken en partituren. Ik moest hieraan denken toen ik tijdens een halfslachtige poging mijn boekenkamer op te ruimen verschillende boeken en boekjes aantrof waarvan ik het bestaan was vergeten. Een aantal daarvan heb ik apart gelegd om te (her)lezen en er in mijn blog iets over te schrijven.

Als eerste heb ik Over het conserveren van boeken* opgepakt. Dit boek had ik ooit van een boekenmarkt in Tilburg meegenomen en het was vervolgens ongelezen op de plank terechtgekomen. Het blijkt een heruitgave uit 2000 van een lezing die ene Dr. P.J. Cools MSC in 1947 heeft gehouden voor de Nederlandse Vereniging van Bibliothecarissen. Deze pater Cools was onder meer bestuurslid van de Vereniging voor seminarie- en kloosterbibliothecarissen en bibliothecaris in het Missiehuis in Tilburg.


In zijn lezing bespreekt Cools de noodzaak om het boekenbestand van onze bibliotheken te conserveren met het oog op allerlei bedreigingen: door mensen (zowel bibliotheekpersoneel als lezers), dieren (muizen en boekenwormen), schimmels, en ‘dingen’ (water en vuur). Daarbij noemt hij mogelijke maatregelen om die schade te voorkomen. Naast de tekst van de lezing staan in de ruime marge achtergronden en commentaar uit 2000 van Ed Schilders, die onder meer opmerkt dat een aantal van de genoemde bedreigingen nog steeds bestaan.

Met name lezers zijn een gevaar voor boeken, bij hen komen we bijvoorbeeld vouwenleggers, dwangmatige aantekeningenmakers en illustratie-uitknippers tegen. ‘Lezers kunnen ruggen breken, boeken scheuren, met de ellebogen erop leunen, het bevuilen met speeksel of vocht, er allerlei dingen tussen laten zitten of vallen, zoals tabak, koekkruimels of boterhammen.’


Ratten en muizen knagen aan de boeken en vervuilen en vernietigen het papier met hun uitwerpselen. ‘Zorg dat er absoluut niets eetbaars is in de bibliotheekruime.’ Het commentaar citeert: ‘De onverlaat die het waagt in een bibliotheek meegebrachte eetwaren aan te spreken, dient onverwijld de uitgang gewezen.’

Een kat inzetten raadt Cools af, want die is misschien niet zindelijk. In het commentaar merkt Schilders echter op: ‘Het houden van katten in bibliotheken was in de negentiende eeuw niet ongewoon. De Franse Bibliothèque Nationale had circa 1900 katten in dienst als muizenvangers, maar werd toen muisvrij verklaard.


Enigszins tot mijn verrassing bleek deze eerste ‘boekenvondst’ een onderhoudend en leerzaam werkje.

* Over het conserveren van boeken. Dr. P.J. Cools MSC, bezorgd en van aantekeningen voorzien door Ed Schilders en met een biografische schets door Jef van Kempen; Stichting Dr. P.J. Cools MSC, Tilburg, 2000; 50p.
[MSC staat voor Missionarii Sacratissimi Cordis Jesu, oftewel Missionarissen van het Heilig Hart.]

Kanarieboekjes

Op een grote rommelmarkt in Apeldoorn lag in een kraam een aantal ‘kanarieboekjes’. Ik herkende ze meteen: klein formaat, geel/grijze kaft, intrigerende inhoud: een serie zelfhulpboekjes uit de jaren dertig tot vijftig van de vorige eeuw. De exemplaren op de markt waren niet bepaald in prima staat, want de bladzijden lieten los zodra je erin bladerde. Toch heb ik er een gekocht, niet zozeer om de inhoud, maar als een geheugensteun om ze eens op te zoeken, met dit blogsstukje als resultaat.

Het boekje dat ik had  gekocht was nummer 175, met de titel Utopië. het land van belofte door Sir Thomas More (1947). Het had slechts 64 bladzijden, dus het is vast geen getrouwe vertaling van het beroemde  Utopia uit 1516, want het oorspronkelijke boek uit 1516 telt 186 pagina’s en in de vertalingen varieert het aantal van 160 tot 180. Zelfs het lemma van Utopia in Wikipedia met een samenvatting van de inhoud is al vrij omvangrijk, met meer dan tien bladzijden A4. Het bleek te gaan om een ‘nieuwe bewerking door Herbert N. Casson’.


De kanarieboekjes waren zelfstudie- en zelfhulpboekjes en werden vanaf eind jaren vijftig uitgegeven door de Haagse uitgeverij Succes. De uitgebreide beschrijving van Kanarieboekjes in Wikipedia geeft een overzicht van alle verschenen boekjes en bij het zien van de lijst met de 260 verschenen titels in deze ‘practische Vestzakuniversiteit’ dacht ik af en toe: die had ik vroeger best wel kunnen gebruiken, zoals Zóó krijgt u moed en zelfvertrouwen. Sommige afleveringen zijn vergelijkbaar met de ‘HowTo’- sites die tegenwoordig op internet zijn te vinden: Zóó schrijft u teksten en brochures. Andere zijn kleine taalgidsen, met aparte afleveringen voor grammatica, conversatie en woordenboek.

Tot mijn verbazing stond er in de lijst ook een boekje waarvan ik me realiseerde dat ik dat zelf nog ergens moest hebben, hoe ik er ooit aan ben gekomen is me een raadsel. Na enig zoeken vond ik het terug in een bak met allerlei andere kleine boekjes die in de boekenkast kwijt zouden raken. Het ging om nummer 115: 50 spelletjes binnens- en buitenshuis voor jong en oud, door Eva Bonheur. Nogal oubollig (‘fuif’) en af en toe tenenkrommend seksistisch. Het waren andere tijden, natuurlijk, maar toch. Van één spelletje herinner ik me dat we dat ooit op een kinderpartijtje hebben gespeeld: een omhulsel van een lucifersdoosje aan elkaar doorgeven met je neus.


Een aantal Kanarieboekjes staat integraal op internet, maar lang niet allemaal, helaas.

In DBNL staan er 11, onder meer Zó schrijft u teksten en brochures en Delpher geeft 20 treffers, waaronder het voornoemde Zóó krijgt u moed en zelfvertrouwen (1942). Die heb ik natuurlijk allebei meteen gedownload. Beter laat dan nooit, nietwaar.

Loer

Na het lezen van De Graal van Chretien de Troyes (zie het blogstukje van 26 mei 2023) ben ik ook andere boeken over koning Arthur en zijn ridders gaan lezen, zoals Parzival van Wolfram von Eschenbach uit het begin van de dertiende eeuw en Arthur – De koning van eens en ooit, in de nieuwe vertaling door Jolande van der Klis van Arthur – The Once and Future King van T.H. White uit 1958. Een van de leuke kanten van dergelijke boeken is dat je met een compleet nieuw vocabulaire in aanraking komt, bijvoorbeeld de namen van onderdelen van een harnas en verschillende handelingen tijdens een lansgevecht of steekspel.

Een bekend woord dat hier in een andere context opdook was ’loer’ als term voor een lokvogel bij de valkenjacht. Toen ik naderhand in de krant iets las over een risico dat ‘op de loer lag’, leek het me goed om er eens wat dieper in te duiken, want bij op de loer liggen heb ik het beeld van iemand die verscholen in een hinderlaag ligt te wachten, en het verband met een lokvogel ontging me.

Loer blijkt inderdaad twee verschillende betekenissen te hebben. Op de loer liggen is afgeleid van het werkwoord loeren: scherp uitkijken om iets of iemand te betrappen of te vangen. Een loer draaien, oftewel iemand een poets bakken, bedotten, komt van de tweede betekenis: kunstprooi, met leer beklede houten vogel, gevleugelde klos, voorzien van een stuk vlees (om vogels na een mislukte vlucht terug te lokken). Deze loer is een nevenvorm van luur of luier. De uitdrukking iemand in de luren leggen heeft min of meer dezelfde betekenis. Behalve voor de kunstprooi wordt loer ook wel algemener gebruikt voor lor of vod.


Het loer draaien is een belangrijk middel bij de opleiding van valken. Hoe dat in zijn werk gaat is te lezen in een uitgebreid artikel over het africhten van valken op de site geschiedenis.nl. Een kortere samenvatting van het gebruik van de loer staat onder meer in een artikel op Historiek.net en in een artikel in de schatkamer van Onze Taal. Daar komt ook ter sprake dat er verschillende meningen zijn over de herkomst van het woord, wat ook duidelijk wordt in de Etymologiebank.


Zo steek je uit ridderromans naast wetenswaardigheden over het steekspel soms ook nog wat op over andere onderwerpen.

Oulipo

De laatste tijd kwam ik regelmatig het woord ‘oulipo’ tegen. Zo heeft het blog VandaagsVertaalProbleem van Robbert-Jan Henkes af en toe een ‘oulipojaanse oefening’ onder de noemer ‘associatieve assonanties’, zoals in dit stukje, waarin hij een bestaand gedicht ‘vertaalt’ op basis van rijm en klank. Dat schijnt het beste te werken bij een taal die je niet kent.

Daarna kwam ik het woord tegen in een bijdrage van Andreas Dijkzeul aan VertaalVerhaal over het vertalen van werk van Hervé le Tellier. Deze auteur bleek onder meer voorzitter te zijn geweest van Oulipo ‘de in 1960 opgerichte groep van schrijvers en wiskundigen, waarvan de leden er een spel van maken literaire werken te creëren die aan bepaalde voorschriften en beperkingen gebonden zijn’.


Oulipo is de afkorting van Ouvroir de littérature potentielle oftewel ‘Werkplaats voor potentiële literatuur’. De beperkingen die de leden van die groep zich opleggen zich bij het schrijven bestaan bijvoorbeeld uit het al dan niet gebruiken van bepaalde letters of woorden. Dat doen ze niet alleen als een leuk tijdverdrijf, maar ook om hun inspiratie en vakmanschap te trainen. Taalspelletjes op niveau, dus.
Bekende voorbeelden van oulipojaans werk zijn de Exercices de style van Raymond Queneau uit 1949, waarin hij een alledaagse gebeurtenis in negenennegentig verschillende stijlen vertelt. Rudy Kousbroek heeft hiervan een Nederlandse vertaling gemaakt, Stijloefeningen, waarvan enkele voorbeelden in DBNL staan, in jaargang 5 van het tijdschrift Bzzlletin.


Een ander voorbeeld is de roman La Disparition van Georges Perec uit 1969, waarin de letter e ontbreekt en dat in 2009 door Guido van de Wiel in het Nederlands is vertaald als ’t Manco. De tegenhanger daarvan, Les Revenentes uit 1972, met de e als enige klinker, is als De wedergekeerden in 2022 in het Nederlands vertaald, eveneens door Guido van de Wiel.

In Nederland staan verschillende oulipojaanse voorbeelden in Opperlan(d)se taal- en letterkunde van Hugo Brandt Corstius, oftewel Battus, waarvan de versie uit 1981 dat in DBNL te lezen is. In hun blog HofHaan hebben Martin de Haan en Rokus Hofstede verschillende stukjes aan oulipo gewijd.


Als je de voorbeelden leest krijg je zin zelf aan de slag te gaan met betrekkelijk eenvoudige oefeningen als: ‘Schrijf een tekst met woorden van één lettergreep.’ Literatuur levert het bij mij niet op, maar het is vooral heel leuk om zo met taal te spelen.

Erewhon

Erewhon is de titel van een boek uit 1872. Ik kwam het tegen in de nieuwsbrief a.word.a.day van Wordsmith1), die me elke werkdag een min of meer onbekend Engels woord stuurt binnen het thema van die week. Die keer was het thema toponiemen, woorden die van een plaatsnaam zijn afgeleid, en het toegezonden woord was het van Erewhon afgeleide bijvoeglijke naamwoord erewhonian. Erewhon is een niet-bestaand land dat wordt beschreven in de gelijknamige roman van Samuel Butler.2)

Erewhon is een anagram van nowhere (nergens). Het is een ‘satirisch utopia’, een land waar ziekte als misdaad wordt beschouwd, godsdienst een financieel systeem van bankiers is, en scholing bestaat uit de onderdrukking van originaliteit. De Erewhoniërs hebben alle machines uit hun land verbannen, omdat ze bang zijn dat die zullen evolueren en de meesters worden van hun makers.

Het verbannen van machines was een verwijzing naar de ‘Luddisten’: aanhangers van het luddisme, een sociale beweging in het Engeland van begin 19e eeuw. Zij verzetten zich tegen industriële en technologische ontwikkelingen (stoommachines!) en vernielden bijvoorbeeld machines in fabrieken.

Het thema is nog steeds actueel, want de ontwikkelingen in kunstmatige intelligentie (AI) roepen bij sommige mensen de angst op dat de mensheid zal uitsterven. Dat lijkt me overdreven, maar er zullen ongetwijfeld onvoorziene maatschappelijke gevolgen zijn en het levert in ieder geval interessante discussies op. Het kappen met of afremmen van AI werkt volgens mij evenmin als het tegenhouden van de industriële revolutie door stoommachines kapot te maken.

Een Nederlandse vertaling van Erewhon door Ernst van Altena verscheen in 1993 (Erewhon: De omgekeerde wereld; Ambo Anthos). Op het omslag daarvan (ontworpen door Harm Meijer) staat een detail van een schilderij van Giorgione dat volgens het colofon ‘De lezende maagd’ heet. Daarvan kon ik onder die naam geen afbeelding vinden. Het schilderij is in het bezit van het  Ashmolean Museum in Oxford en heet daar Virgin and Child (The Tallard Madonna), maar de oorspronkelijke Italiaanse titel is Madonna leggente, dus de naam in het boek klopt wel.

.

Latere toevoeging: Toevallig kwam Erewhon ook ter sprake tijdens de ISVW-zomercursus Muziek (waarover meer in latere blogstukjes), met de opmerking dat je het ook kunt lezen als ‘now here‘ (nu hier).

1) Behalve de nieuwsbrief biedt Wordsmith (‘de magie van woorden’) bijvoorbeeld ook de mogelijkheid om teksten te ’scrabbeliseren’ en Engelse anagrammen genereren. Patty Adelaar: ‘A data apt lyre’ vond ik wel wat hebben.

2) De (Engelse) tekst van de roman Erewhon van Butler staat online, onder meer op WIkiSource.