Statiegeldrapers

Afgelopen week las ik een artikel in de NRC over ‘statiegeldrapers’, mensen die op straat weggegooide blikjes en petflessen verzamelen om het statiegeld te innen.1) Dat is hun verdienmodel. Het is nuttig werk en goed voor het milieu. Hier merk ik hier voornamelijk iets van in de laatste fase van hun werkproces, wanneer ik met een of twee flesjes in de rij sta achter iemand die een hele vuilniszak aan de legeflessenautomaat aan het voeren is. Meestal geef ik die van mij maar aan de betreffende persoon, want het luttele bedrag weegt niet op tegen de irritatie van het wachten.

Statiegeld op blikjes is vrij recent, het werd pas in 2023 ingevoerd, vanuit de veronderstelling dat er dan minder afval op straat terechtkomt. Nu zijn er nog steeds mensen die het statiegeld laten voor wat het is en hun lege flesje of blikje gewoon op straat gooien, waar de rapers van profiteren. Het lijkt dus te werken. Dat viel me vooral op omdat ik een periode heb gehad, ver voor de invoering van het statiegeld, dat ik foto’s maakte van ‘mooie’ platgereden blikjes. Sommige, die niet al te vies waren, nam ik mee om te gebruiken, bijvoorbeeld in een collage. Maar tegenwoordig liggen er steeds minder. Dat vind ik niet zo erg, want ik heb al die foto’s nog, en bovendien een bak vol fraaie exemplaren, die ik eventueel kan verwerken.


Bij het lezen van dit artikel dook een herinnering op waardoor ik nu iets anders tegen het verschijnsel statiegeldraper aan kijk. (Overigens lees ik steeds ‘statiegel-draper’; irritant!)

Wij gingen vroeger bijna elk weekend naar de atletiekbaan, waar mijn ouders jurylid waren bij wedstrijden. Ze registreerden bijvoorbeeld gezeten op de jurytrap met een stopwatch de tijd van de hardlopers. Zo ging dat vroeger. Wij vermaakten ons intussen wel (of niet). En nu herinnerde ik me plotseling dat we dan vaak onder de tribunes op zoek gingen naar lege frisdrankflesjes, die we in de kantine inleverden voor het statiegeld. Daar kochten we snoep voor. Oftewel: we waren statiegeldrapers avant la lettre!


1) NRC 9 mei 2025, ‘Statiegeldraper Reggy wil erkenning voor zijn arbeid: wij zijn recyclers’, Liza van Lonkhuyzen

Twijnen

Tijdschriften die aan een bepaald onderwerp zijn gewijd grossieren in allerlei vaktermen. Soms weet ik ongeveer wat ze betekenen of blijkt dat uit de context, en andere zijn ze zo specifiek dat ik denk, leuk om te weten. Laatst bladerde ik wat in het blad Vezel, dat oorspronkelijk een nieuwsbrief is over spinnen en verven, maar inmiddels is uitgegroeid tot een blad met persoonlijke ‘textielavonturen’: nieuwe technieken en materialen of nieuwe toepassingen van oude technieken en materialen. Daarin viel me het woord ‘twijnen’ op, dat voor mij in de eerste categorie viel. Het was een manier om touw te maken, herinnerde ik me. Nu ik de laatste tijd veel aan het handwerken ben, wilde ik toch wel weten hoe het precies zat.

Volgens Van Dale is ‘twijnen’ het ineendraaien van twee (of meer) draden, met als synoniem ‘tweernen’. ‘Twijn’ is gedubbeld tweedraads garen. Het woord is al heel oud, met in de stam een Proto-Germaans woord dat ‘dubbel, tweevoudig’ betekent.

Maar hoe doe je het? Het artikel ‘Van twisten en twijnen’ van het Hunebed Nieuwscafé beschrijft de manier waarop zo’n zevenduizend jaar geleden van plantaardige vezels draden werden gemaakt. Dit handmatig twijnen om van vezels een touw te maken is te zien in een film van het Hunebedcentrum. Na de prehistorie zijn er natuurlijk allerlei hulpmiddelen bedacht zoals spintollen, spinstokken en al dan niet mechanische spinnewielen, maar het principe is nog altijd hetzelfde.


Tijd om het zelf eens te proberen, al is het meeste garen al getwijnd. In voorbeeldfilmpjes gebruiken ze vlas. Het ging mij echter om de techniek en die is eigenlijk best simpel. Je slaat de ene draad steeds om de andere. Met twee kleuren rijggaren heb ik een heel klein proeftouwtje gemaakt. De crux zit hem volgens mij in het naar buiten draaien van een draad voordat je hem om de andere draad slaat. Een mooi gelijkmatig resultaat vergt nog wel wat oefening. Het deed me denken aan het draaien van koordjes, zoals ik dat vroeger had geleerd. Alleen krijg je dan vier in elkaar gedraaide draden. Bij een vlecht werk je met drie draden. Deze drie methoden, kortweg vlechten, twijnen en draaien, heb ik met draden acryl geprobeerd, met onderstaand resultaat.

Van boven naar beneden: gevlochten, getwijnd en gedraaid


Het was leuk om aan de hand van een half gekend woord praktisch aan de slag te gaan. Ik vind er vast ooit wel een toepassing voor.

Kaalslag

Het was al lang van tevoren bekend: de trambrug (die officieel Reineveldbrug heet) zou twee maanden buiten gebruik zijn voor onderhoud. Voor de tram was vervangend busvervoer geregeld. Dat kwam mij wel goed uit, want die bus rijdt de route van ‘mijn’ lijn 60. De halte is dichterbij en hij gaat vaker. Over de trambrug liep ik wel eens naar de tramhalte Nieuw Plantage, maar daar komt nu voorlopig natuurlijk ook geen tram.

Ik vond het altijd plezierig om over het voetpad omhoog naar de brug te lopen. Dat ligt naast de drukke verkeersweg met de trambaan en wordt daarvan gescheiden door struiken en hoge bomen. Zoiets geeft me een beetje een vakantiegevoel. Als ik het verkeersgeluid weg dacht lukte het soms om me voor te stellen dat ik in een bos liep.


Door de werkzaamheden had ik de laatste tijd die route niet vaak genomen. Maar op tweede paasdag liep ik weer eens die kant uit om te zien hoe het ervoor stond. Ik schrok me rot!  Alles was weg, alle struiken, alle hoge bomen. Ik wist dat vorig jaar augustus een van die bomen tijdens een storm was omgevallen, bovenop een paar geparkeerde auto’s. Misschien waren al die bomen wel ziek geweest van binnen en was het kappen onvermijdelijk, maar van deze rigoureuze kaalslag ben ik best geschrokken.


Omdat het Pasen was lag het werk aan de brug stil en er was natuurlijk geen verkeer. Het kostte nu dus helemaal geen moeite om geluiden buiten te sluiten, maar het gevoel dat ik daar op een bospad loop is voortaan ver te zoeken. Dat is vrees ik voorgoed verleden tijd.

Afscheid bureaustoel

Het was al enkele maanden een dagelijkse ergernis. Elke keer moest ik mijn bureaustoel op de juiste hoogte instellen en als ik erop zat zakte hij langzaam naar beneden. Eerst probeerde ik het ongemak te ondervangen door hem op de laagste stand te laten staan en een kussen op de zitting te leggen. Maar zo’n kussen wordt steeds platter en op het laatst waren zelfs drie kussens niet genoeg.

Bovendien toonde de stoel steeds meer slijtageplekken. Die kon ik deels maskeren met een gehaakte hoes en een scheur in de rug kon ik afplakken met tape. Je went eraan, maar op een bepaald ogenblik is het genoeg. Na minstens tien jaar intensief gebruik – want behalve als ik aan het werk ben kijk ik ook tv via mijn computer – werd het tijd om plaats te maken voor een nieuwe stoel en de oude af te voeren.


Met een vriendin bracht ik hem weg in de auto. Eerst gingen we naar de kringloop, want je weet maar nooit, maar daar wilden ze hem niet hebben. Daarna door naar de ‘milieustraat’, die iets verderop aan dezelfde weg ligt. Ik had me daarop voorbereid en hun app gedownload. Het kostte ondanks de QR-code die deze app tevoorschijn toverde nog best wat moeite om binnen te komen op het gigantische, desolate terrein. Je moest je smartphone met dat plaatje voor een sensor in een kastje steken en een stem uit het kastje zei dan dingen als ‘iets hoger, iets lager, een beetje bewegen. Uiteindelijk kwam de verlossende piep en mochten we doorrijden naar afvalbak 14. Daar stond hij dan.


Nog een laatste foto en toen kieperden we hem samen over de rand in de diepe bak, met een stilzwijgend dankwoord voor de trouwe dienst.

Toen moesten we het terrein weer af zien te komen. Deze keer werkte de QR-code helemaal niet en kregen we min of meer de slappe lach. De stem uit het kastje zei: ‘Ik zal u wel helpen, dames.’ En toen ging de slagboom alsnog open en konden we weg.


Waar is de tijd gebleven dat grof vuil ‘gewoon’ elke maand op een vaste dag werd opgehaald? Je zou er haast nostalgisch van worden.

Nederlands Fotomuseum

Op 8 april ben ik met twee medecursisten van de ISVW-cursus naar het Nederlands Fotomuseum in Rotterdam geweest, ‘waar beelden spreken en verhalen ontstaan’. De tentoonstelling ‘Je moest eens weten’ van fotograaf en kunstenaar Çiğdem Yüksel vertelde inderdaad verhalen: tweeëntwintig indrukwekkende portretten van de eerste generatie Turkse vrouwen die eind jaren zestig in Nederland kwamen wonen.

Deze tentoonstelling werd aangevuld met een eerbetoon aan fotograaf Bertien van Manen (1935 – 2024). Yüksel interviewde ook enkele vrouwen die Van Manen in de jaren 70 van de vorige eeuw vastlegde voor haar boek Vrouwen te Gast.


In een installatie maakt Yüksel duidelijk wat haar tot het opzetten van deze tentoonstelling heeft bewogen. Ze wil hiermee de vage herinneringen aan haar grootmoeder in- en aanvullen. Haar oma overleed toen Yüksel pas veertien was en ze heeft dus nooit met haar kunnen praten over die eerste jaren in Nederland.

Yüksel maakte prachtige grote portretfoto’s van de geïnterviewde vrouwen. Naast die foto’s zijn hun verhalen te lezen op bijschriften in het Nederlands en in het Turks, geïllustreerd met foto’s uit familiealbums en (video)interviews. Ik vond het fascinerend om dat allemaal te zien en te lezen.

Veel van hun verhalen speelden zich af in mijn jeugd en drongen eigenlijk nu pas tot me door. In het filmpje bij de installatie zag ik iets bekends. Toen het over de visverwerking en industrie in IJmuiden ging, waar verschillende Turkse vrouwen werkten, fietsten ze over een pad door de duinen. Op de achtergrond herkende ik de Hoogovens en in het Noordzeekanaal op de voorgrond lag de Arosa Sun, het schip waar Hoogovens toentertijd Spaanse en Italiaanse gastarbeiders had ondergebracht. Het is pijnlijk om te beseffen dat dergelijke schepen nog steeds dienst doen als huisvesting voor vluchtelingen en migranten.


Dit is de laatste tentoonstelling van het Nederlands Fotomuseum op de locatie aan de Wilhelminapier. Hij is nog te zien tot 25 mei 2025. In het najaar opent het museum namelijk op de nieuwe locatie, het één metrohalte verder gelegen Rijksmonument pakhuis Santos, dat belooft ‘een bruisende plek te worden voor liefhebbers van visuele verhalen die ertoe doen, fotografen en kunstenaars’.

Zondagochtend – een verhaaltje

Op een vroege zondagochtend liep ik in Den Haag door de uitgestorven Lange Poten. Op een overvolle vuilnisbak zat een meeuw, waarvan ik toen een helaas wat onscherpe foto heb genomen. Toen we onlangs voor het Schrijfkwintet een verhaaltje zouden maken vanuit het perspectief van een dier herinnerde ik me die foto, die ik nog ergens op mijn computer had staan en zowaar terug kon vinden. Dat was de inspiratie voor ‘Zondagochtend’.


Zondagochtend

Ik ga niet graag de stad in. Het stinkt er. Meestal krioelt het van de mensen en wanneer je op straat op zoek bent naar iets eetbaars jagen ze je weg. Het liefst scharrel ik mijn kostje bij elkaar aan de kust. In de buurt van de strandterrassen kan ik vaak smullen van een patatje dat in de vuilnisbak of daarnaast is beland. Maar buiten het seizoen is daar niet veel te vinden en maak ik ’s morgens in alle vroegte wel eens een uitstapje naar de stenenwoestijn. Het is er dan nog stil en ook daar kom je soms onverwacht heerlijkheden tegen. Die liggen in open containers en zijn verpakt in plastic zakken die ik met mijn snavel gemakkelijk kapot kan scheuren.

Vandaag is het weer zo’n dag. Al vanaf gisteren regent het. De mensen blijven binnen en voor ons valt er buiten dus weinig te halen. Als ik aan kom vliegen zie ik dat ik niet de eerste ben. Mijn vriendin Wiek staat parmantig op me te wachten op een goed gevulde vuilnisbak. Die staat voor een viswinkel en de geur is veelbelovend. Wiek is sneller dan ik, maar zoals altijd heeft ze ook nu op me gewacht. Ik schreeuw haar een groet toe en samen pikken we ons een weg naar het verborgen feestmaal.

We zijn bijna klaar met de restanten van een heerlijke maaltijd wanneer we opschrikken van een oorverdovend gekrijs. We duiken op uit de bak en zien hoe Kral en zijn vrienden in een duikvlucht dreigend op ons afkomen. Die pestkoppen zijn ons gevolgd en willen nu met veel lawaai onze veelbelovende stek inpikken. Met hun scherpe snavels proberen  ze ons weg te jagen. We stellen ons luidruchtig teweer, maar helaas zijn ze groter en sterker dan Wiek en ik. Uiteindelijk moeten we de strijd opgeven en we vliegen snel de straat uit. Ach, het is zo langzamerhand toch tijd om terug te gaan en de lekkerste hapjes hebben we allang verorberd.

In de verte klinkt het gegrom van een naderende vuilnisauto.

Nadat ik dit in de groep had voorgelezen kreeg ik een vraag over de laatste zin, die ik had verzonnen als een soort uitsmijter. Komen er op zondagochtend eigenlijk wel vuilnisauto’s om die bakken te legen? Dat wist ik niet en het is me niet gelukt om het te achterhalen. Wel ontdekte ik onderweg wat de herkomst is van de naam Lange Poten (bekend van Monopoly). De straat werd in 1392 ‘Potenstraet’ genoemd, omdat er bomen werden gepoot. In die tijd was het zandpad tussen het Spui en het Haagse Bos een ideale grond om wilgenbomen te planten.

Ook vond ik een aankondiging uit 2019 van de gemeente Den Haag dat je gratis gele vuilniszakken kon ophalen die beter bestand tegen meeuwen zouden zijn: ‘Het broedseizoen is weer begonnen en dan gaan de Haagse meeuwen op strooptocht door de stad. Dat betekent veel gescheurde vuilniszakken, rotzooi en stankoverlast. De gemeente gaat de strijd aan met als geheime wapen: Gele vuilniszakken.’


Voorlopig houd ik toch maar vast aan de titel en laat ik ook de laatste zin staan. Als ik ooit te weten kom dat het niet kan, is het vroeg genoeg om hem weg te halen.

De Staalmeesters

Eind vorig jaar kregen we bij de schildercursus van de VAK een opdracht over De Staalmeesters van Rembrandt. Onze uitwerkingen komen in OPEN te hangen in het kader van VAK Mundial op 12 april 2025, waarop dit jaar de cultuur van Spanje centraal staat. De link met Spanje van de opdracht is dat deze geïnspireerd is door de ruim vijftig bewerkingen die Picasso in de jaren vijftig heeft gemaakt van Las Meninas, De Hofdames, een olieverfschilderij uit 1656 van de Spaanse kunstschilder Diego Velázquez.

Het schilderij van Rembrandt uit 1662 dat wij in navolging van Picasso als uitgangspunt namen is een groepsportret van vijf ‘waardijns’ van het Amsterdamse lakengilde, mensen die de kwaliteit beoordeelden van de lakense stof die bij toetreding tot het gilde werd voorgelegd, en hun bediende, die zonder hoed op de achtergrond staat. Het werk hangt in het Rijksmuseum.


Ik ben begonnen met een paar studies op A4-papier met verschillende stiften: zwarte fineliner, acrylstiften en markeerstiften. Rechtsonder op de afbeelding staat wat materiaal dat ik voor de volgende fase heb gebruikt en dat ik (ooit) nog in een collage wil verwerken.


Vervolgens heb ik drie koppen van de heren geselecteerd om op paneeltjes van 20×20 centimeter te schilderen. Met deze portretten wilde ik verschillende stijlen uitproberen. De nadruk legde ik daarbij op de witte kragen en hoge flaphoeden, want ze moeten ergens nog wel als staalmeesters te herkennen zijn. Voor de stijlen baseerde ik me op voorbeelden uit het kubisme, expressionisme en de Cobra-beweging.


Nu ik de paneeltjes af heb zijn we inmiddels een paar maanden verder en loop ik een paar opdrachten achter, dus heb ik het (voorlopig) hierbij gelaten. Mijn plan om het hele schilderij van Rembrandt in een van die stijlen te verwerken heb ik laten varen. Het zou natuurlijk een mooie uitdaging zijn, maar is nooit op tijd af voor de tentoonstelling in OPEN, en bovendien: waar laat je zo’n groot werk naderhand.

Figuraalmuziek

Onze uitvoering van de Messiah van Händel was een succes. De kerk was vol en het publiek enthousiast. Zoals gebruikelijk had iedereen een programmaboekje gekregen met de tekst en achtergrond van het werk en informatie over de solisten. Bij het verhaaltje over de tenor (Vincent Lesage) las ik:  ‘…leidt zijn eigen ensemble Querelles in 17e-eeuwse protestantse figuraalmuziek’. Wat is figuraalmuziek vroeg ik me toen af, want die term was ik nog nooit  tegengekomen.

Volgens Van Dale is figurale muziek versierde contrapuntische muziek (uit de middeleeuwen), waarbij verschillende ritmes door elkaar lopen’. Voor de verandering keek ik nu ook eens in Ensie, een soort online bibliotheek met woordenboeken en encyclopedieën, waar je kunt zoeken in meer dan tweeënhalf miljoen begrippen. Een daarvan is inderdaad figuraalmuziek. Verschillende bronnen geven definities van figuraalmuziek of figurale stem, zoals: ‘muziek met noten van verschillende duur’, ‘meerstemmige, contrapuntische muziek gekenmerkt door figuren of versieringen’ of ‘de stem die de hoofdmelodie versiert’, ‘de stem die de cantus firmus of de hoofdmelodie vergezelt en versiert’.


Vaak wordt figuraalmuziek in de definitie tegenover koraalmuziek geplaatst, een tegenstelling die ik eerst niet goed begreep. De koralen van Bach blijken ondanks hun naam in feite geen koraalmuziek, maar figuraalmuziek. De hoofdmelodie is het oorspronkelijke koraal, of zoals Het Groot woordenboek der Nederlandse taal het zegt: koraalmuziek is kerkmuziek, met ‘eene hoogst eenvoudige, alleen uit heele of hoogstens heele en halve tonen bestaande melodie, die tegenwoordig genoegzaam alleen tot het Protestantsche kerkgezang wordt gebezigd’.


Over deze evolutie van het begrip koraal staat iets in het online artikel ‘Luther en de muziek van de reformatie’ op de Belgische site Stretta: ‘In de zestiende eeuw werd in het protestants taalgebruik de hymnemelodie, de cantus firmus, koraal genoemd. […] Sinds de achttiende eeuw werd dan binnen het protestantisme, het kerklied (melodie en tekst) algemeen koraal genoemd. Ook de finale strofe in Duitse cantaten en oratoria omschreef men als “Choral”.’

Op YouTube zijn natuurlijk talloze voorbeelden van deze muziek te vinden. Hier is een link naar de video’s van het in het programmaboekje genoemde Ensemble Querelles. Het is hoe dan ook gewoon mooie oude meerstemmige muziek.

Betoog – vertoog

Zonder een duidelijke aanleiding vroeg ik me ineens af wat het verschil is tussen een betoog en een vertoog. Tot op zekere hoogte overlappen ze elkaar, maar ik ervaar wel een verschil, al was het alleen maar omdat je iets kunt betogen, terwijl vertogen als werkwoord niet lijkt te bestaan.

Een betoog is volgens Van Dale een ‘redenering om iets te bewijzen, waarbij in het midden blijft of inderdaad het bewijs geleverd is’ met als synoniem bewijsvoering. Vertoog krijgt de omschrijving ‘betoog, verhandeling, m.n. op moreel of maatschappelijk gebied’. Wikipedia zegt dat je in een betoog een standpunt verdedigt door het geven van argumenten of ontkrachten van tegenargumenten. ‘Een betoog onderscheidt zich van andere manieren om een stelling te verkondigen door de stelligheid waarmee de stelling verkondigd wordt en de veelal subjectieve argumenten die gegeven worden.’


De term vertoog krijgt in Wikipedia een sterk filosofische invulling, met een navenant moeizaam te lezen omschrijving: ‘Vertoog of discours […] is het spreken van een bepaalde groep op een bepaald niveau (politiek, wetenschap, literatuur, ‘alledaags’) waarmee de betreffende groep de werkelijkheid structureert en daarmee impliciet vastlegt wat zij voor moraliteit en waarheid houdt.’


Het verschil tussen een betoog en een vertoog is dus kennelijk dat iemand met een betoog een ander van een standpunt wil overtuigen en met een vertoog een min of meer onderbouwde visie op iets uiteenzet. Etymologisch zijn beide afgeleid van toghen of tooghen: tonen, laten zien, uitstallen, te kennen geven.

Je hebt ook nog het woord onvertogen, ongepast of onkies, als in ‘geen onvertogen woord’. Dat heeft een andere etymologische herkomst. Het woord onbetogen bestaat wel, maar is een verouderd woord voor onbedekt of niet omfloerst.

In mijn middelbareschooltijd was het schrijven van een beschouwing onderdeel van het vak Nederlands. Daarbij stond het geven van verschillende argumenten centraal en was het de bedoeling om tot slot een afgewogen oordeel te formuleren. Dat had dus de vorm van een betoog, maar meestal ging het niet over iets waarvan ik iemand probeerde te overtuigen.

ISVW 2025: Utopie in kunst en filosofie

Dit jaar ging de ISVW-cursus in de voorjaarsvakantie over utopie in kunst en filosofie. Ik heb weer veel moois gezien en kennis gemaakt met nieuwe ideeën en interessante initiatieven, zoals gebouwde ideaalsteden met een utopische samenleving als uitgangspunt en het streven naar ‘Ecotopia’, waar het antropoceen, met de mens als middelpunt, verandert in een ecoceen. Daarin staat de natuur centraal en is de mens daar ‘gewoon’ onderdeel van.

In de Oudheid bestond het woord ‘utopie’ niet. Het is bedacht door Thomas More als de naam van het eiland dat hij in zijn boek Utopia (1516) beschrijft. In het Oud-Grieks kun je het terugvoeren op twee mogelijke vormen: outopia (‘nergensplaats’) of eutopia (‘goede plaats’). Je kunt een utopie dan ook op twee manieren opvatten: als een ‘escaperoute’ om te ontsnappen aan een ellendige werkelijkheid, bijvoorbeeld naar Luilekkerland of Kokanje in tijden van honger. Deze vorm houdt de heersende orde in stand. De andere vorm van utopie bekritiseert die orde juist en hoopt deze door een betere werkelijkheid te vervangen. Voorbeelden daarvan zijn het Atlantis van Plato en het eiland Utopia uit het boek van Thomas More.


Gaandeweg kwam er met de dystopie een derde vorm naar voren. Die schetst niet zozeer een betere wereld, maar meer een ontaarde utopie, bekend van klassiekers als 1984 van George Orwell en Brave New World van Aldous Huxley.

Als spiritueel tegenwicht voor het materialistische wereldbeeld wilden kunstenaars als Hilma af Klint met hun werk een ‘nieuwe wereld’ oproepen, vaak met esoterische symbolen. Andere kunstenaars werkten hun utopische idealen uit met technische blauwdrukken en prototypes, zoals Constant met zijn Nieuw Babylon.


Voor mij nieuw waren de phalanstères van de idealist Charles Fourier, stedenbouwkundige ontwerpen waarmee hij een utopisch socialistisch toekomstbeeld wilde verwezenlijken, en die bijvoorbeeld concreet gestalte kregen in de Familistère van Jean-Baptiste Godin. De mooiste opvatting van Fourier vond ik zijn voorstel om een oorlog niet met wapens te beslechten, maar met het bereiden van omeletten en paté. Dat geeft een nieuwe visie op Heel Holland bakt.


Volgend jaar is het thema van de cursus ‘kunst en filosofie in de Middeleeuwen’. Ik kijk er nu al naar uit!

PS De ISVW heeft een nieuwe huisstijl, opgebouwd uit zeven elementen die in verschillende samenstellingen onder meer op de cursusmap stonden. Het resultaat heeft wel iets weg van tangrampuzzels.