Zoals ik in het blog over de keramiektentoonstelling had aangekondigd kreeg ik de mogelijkheid om in een keramiekworkshop voor medewerkers en vrijwilligers van De Bieslandhof een eigen mok te maken. Op 18 juni was het zover en kon ik in de serre van de Bieslandhof aanschuiven. Met een duidelijke handleiding en wat concrete aanwijzingen ging ik aan de slag en na een uur was mijn mok klaar.
Ik had hem een honingraatpatroon gegeven. Voor het aanbrengen van dergelijke patronen zijn er speciale hulpmiddelen, een soort mini-deegrollers. Er waren best veel deelnemers en om te weten welke mok van wie was prikten we in de bodem met een satéprikker onze naam.
Het ‘halffabrikaat’ moest nu eerst gebakken worden. Dat duurde even, want zo’n oven gaat natuurlijk alleen aan voor grotere aantallen werken-in-wording dan alleen mijn mokje. Ik was vooral heel benieuwd of mijn ‘oor’ het verblijf in de oven zou overleven, want dat was aan de kom vastgeplakt met ‘slib’, een mengsel van klei en water.
Op 9 juli bleek dat mijn mok heelhuids uit de oven was gekomen en kon ik beginnen met de volgende fase: glazuren. Met een penseel breng je een dunne, glasachtige glazuurlaag aan op gebakken aardewerk. Die laag beschermt het aardewerk en maakt het minder poreus, zodat je er vloeistof (thee, bijvoorbeeld) in kunt doen zonder dat het gaat lekken. De pigmenten waarmee je schildert lossen niet op in het papje, dus je moet wel steeds blijven roeren. Hoe de kleuren er uiteindelijk uit gaan zien blijft een verrassing, want die worden pas zichtbaar als de mok nogmaals in de oven is gebakken.
Pas na de tweede ovensessie is de mok helemaal af en gebruiksklaar. Ik moest dus weer een maandje wachten, maar op 5 augustus was het zover en kon ik mijn mok mee naar huis nemen. Het is een glanzende beauty geworden en ik ben er best een beetje trots op.
Heb ik er nu een nieuwe hobby bij? Ik vond het leuk om te doen, maar de wachttijd tussendoor schrikt me af en een oven en alle andere toebehoren heb ik ook niet direct bij de hand. Bij schilderen of handwerken zie je het werk onder je handen gaandeweg ontstaan en groeien. Maar als de gelegenheid zich voordoet wil ik best nog wel eens een poging wagen.
In mijn blogstukje van 28 juni kondigde ik aan dat ik een zomercursus ging volgen bij de ISVW in Leusden, ‘Odysseus’ onvoltooide reis’. Inmiddels is die cursus afgelopen. Het verblijf in het conferentieoord was als vanouds ontspannend (geen wolf tegengekomen) en de cursus was inspirerend, al was hij anders van opzet dan mijn vertrouwde muziekweken. Na een korte kenschets van de te bespreken tekst door de docent, Jabik Veenbaas, lazen we (zo’n dertig cursisten) beurtelings tekstfragmenten voor uit de reader, die we vervolgens klassikaal bespraken.
Er kwamen allerlei belangwekkende meningen en invalshoeken langs en mijn stapel (opnieuw) te lezen boeken is weer behoorlijk gegroeid. ’s Avonds hebben we een film bekeken, Troy, met Brad Pitt als een bijzonder ongeloofwaardige Achilles, en een televisieserie waarin het verhaal van de Odyssee van Homerus min of meer wordt gevolgd. Dit beeldmateriaal sloeg bij mij minder aan, hoewel het altijd grappig is om te zien wat de makers doen met monsters zoals de cycloop Polyfemos en het zeemonster Scylla. Daarover wil ik nog iets meer te weten komen, want net zoals de sirenenzang lijken ze me geschikt voor een afzonderlijk blogstukje. Dat geldt ook voor verschillende volken die Odysseus onderweg naar huis tegenkomt, zoals de drugsverslaafde Lotuseters en de kannibalistische Laistrygonen.
En uiteraard ben ik nieuwsgierig naar muzikale verwerkingen van al die verhalen. De opera Il ritorno d’ Ulisse in Patria van Claudio Monteverdi is bekend en van het gedicht ‘De Lotoseters’ (The Lotos Eaters) van Tennyson heeft Edgar Elgar een deel verwerkt tot een prachtig koorwerk ‘There is sweet music’, dat ik op een cd heb staan. Maar er is ongetwijfeld nog veel meer moois te vinden.
Kortom, het is hoog tijd dat ik zelf op reis ga, op zoek naar monsters en muziek.
Voor geïnteresseerden is hier een summiere samenvatting van wat ik bij de cursus heb opgestoken over de ontwikkeling die het personage Odysseus in de loop der eeuwen in de westerse cultuur heeft ondergaan.
Samenvatting
In de Odyssee heeft Homerus zo’n zeven à acht eeuwen voor Christus de avonturen van Odysseus op diens tien jaar durende reis van Troje naar Ithaka vastgelegd. Dat werk werd in de loop der eeuwen een inspiratiebron voor veel andere westerse schrijvers, om te beginnen voor Vergilius. Deze Romein beschreef in de eerste eeuw voor Christus in opdracht van keizer Augustus in de Aeneïs de avonturen van de Trojaan Aeneas, volgens de verhalen de stichter van Rome. Vergilius moest daarin duidelijk maken dat de Romeinen superieur waren aan de Grieken en bij hem veranderde de slimme, listenrijke Odysseus in de wrede, misdadige schurk Odysseus: van slim naar sluw.
Dat negatieve beeld hield eeuwenlang stand en zit bijvoorbeeld ook nog in Dantes Goddelijke Komedie, waar Odysseus in een van de diepste hellen zit. In de Renaissance kwam de oorspronkelijke Griekse tekst weer beschikbaar en werd het beeld van Odysseus wat positiever, zoals bij Shakespeare in zijn stuk Troïlus en Cressida. Die trend zette zich voort in de Verlichting en Romantiek. Zo heeft de romanticus Tennyson over de episode bij de Lotuseters een lang gedicht geschreven. Het beeld van Odysseus werd steeds gelaagder, evenals trouwens dat van Penelope, de vrouw van Odysseus, die twintig jaar lang op diens terugkeer heeft gewacht. Ook in de twintigste en eenentwintigste eeuw lieten niet de minste auteurs zich door Odysseus inspireren, onder meer James Joyce en Sándor Marái. Margaret Atwood beschreef Odysseus door de ogen van Penelope. Zij toont ons weer een heel andere Odysseus.
Thema’s
Een trend in deze ontwikkeling is een toenemende secularisatie. De rol van de goden raakt steeds verder buiten beeld en de nadruk komt steeds meer op de menselijke, aardse eigenschappen te liggen. Al bij Homerus verkiest Odysseus nadrukkelijk zijn sterfelijke vrouw Penelope boven de nimf Kalypso die hem de onsterfelijkheid belooft en die keuze voor aardse menselijkheid komt steeds sterker naar voren. In zekere zin zien we hier de culturele omslag van mythos naar logos, van mythen waarin de mensen speelbal van wispelturige goden zijn, naar de rede, waarin zij zelfstandig handelen. Naast het spanningsveld tussen onsterfelijkheid en sterfelijkheid is er ook het spanningsveld tussen nieuwsgierigheid en heimwee, waardoor de thuisreis van Odysseus als het ware ook als een spirituele thuisreis gezien kan worden. Interessante thema’s om verder over na te denken.
Vanaf 13 augustus doe ik mee aan de zomer-write-along van Prompt! Het thema is ‘Sproken’ en onlangs was de wekelijkse schrijfopdracht als een soort voorbereiding daarop het bedenken van een sprookje over een bloem met een raadselachtige naam. Dat was erg leuk om te doen en ik heb toen een paar namen uit de lijst gebruikt. Een van de bloemen die ik had gekozen was ‘ijzerhard’.
IJzerhard blijkt ook wel ijzerkruid of verbena te worden genoemd en staat al sinds de oudheid bekend om zijn geneeskrachtige eigenschappen (zie bijvoorbeeld deze site over natuurgeneeswijzen of deze site over mens en gezondheid). Het helpt tegen allerlei kwalen, van koorts tot spierpijn en stress, zij het met het voorbehoud dat het gebaseerd is op beperkt wetenschappelijk onderzoek: ‘Meer onderzoek is nodig om deze gezondheidsvoordelen te bevestigen en om te begrijpen hoe verbena precies werkt.’ In veel oude culturen was de plant een heilige plant die behalve om gezondheidsredenen ook gebruikt werd bij allerlei rituelen.
Tot mijn verbazing ontdekte ik dat ik hem gewoon op mijn balkon heb staan. Ik had deze plantjes gekocht om de kleurrijke bloemen, zonder enig besef van een mogelijk heilzame werking. Misschien moet ik me nu toch eens wagen aan een kopje rustgevende verbenathee uit eigen bloembak: ‘Laat de bladeren een paar minuten in het kokende water trekken voordat je ze verwijdert en de thee serveert. Je kunt ook kant-en-klare verbena-theezakjes kopen bij de supermarkt of een theewinkel.’
Dit is ‘mijn’ sprookje over ijzerhard:
Hoe ijzerhard aan zijn naam kwam
Er was eens een soldaat. Nu de oorlog was afgelopen was hij op weg naar huis. Het was een lange, vermoeiende tocht en tijdens een rustpauze was hij in slaap gevallen. Toen hij wakker werd stond een dief op het punt er met zijn plunjezak vandoor te gaan. De dief schrok en stak toe met zijn ijzeren dolk. De soldaat bleef hevig bloedend achter.
Korte tijd later werd hij gevonden door een vrouw die op zoek was naar geneeskrachtige kruiden. Met haar omslagdoek stelpte ze het bloeden en het lukte haar de soldaat naar haar hutje te slepen. Onderweg plukte ze nog een paar van de paarse bloemen die daar in de buurt stonden. Die waren een vast bestanddeel van vrijwel alle zalfjes die ze bereidde voor uiteenlopende kwalen. Ook deze bloemen verwerkte ze in een zalfje, dat ze elke dag vers op de wond aanbracht. Binnen een paar weken was de soldaat genezen en kon hij weer op huis aan. Maar zijn plunjezak was hij voorgoed kwijt en van de dief is nooit meer iets vernomen.
Sindsdien heten die bloemen ijzerhard, want als een van de weinige kruiden helpen ze ook bij door ijzer aangebrachte wonden.
Het gaat hier niet om ‘moet’ als vervoeging van het werkwoord ‘moeten’, zoals ik moet dit nog doen of ik moet daar nog heen. Daarbij roep ik mezelf overigens steeds vaker tot de orde: van wie moet dat dan? Vaak blijk ik dat eigenlijk alleen van mezelf te moeten en kan ik de druk die het op me legt afzwakken. Maar nu gaat het me om ‘moet’ als zelfstandige naamwoord. Het viel me namelijk op dat verschillende mensen niet wisten waarover ik het had toen ik zei dat ik altijd moeten in mijn vingers kreeg als ik mijn nagels knip. Ik begon daardoor een beetje aan mezelf te twijfelen.
Van Dale geeft voor ‘moet’ maar liefst zes betekenissen, waarbij de eerste, ‘indruksel’, met de toelichting ‘in het lichaam achtergebleven spoor van druk of knelling’, de moet is die ik bedoel.
Een mooie omschrijving staat in een Zuid-Afrikaans etymologieboek: ‘(kleinerige) deuk (bv. op liggaam), wsk. verb. m. moot (groterige) deuk/vallei/vlei (tussen berge/rante); Ndl. moet, “litteken; indruksel” (na Kil), herk. Onseker’. Ook de meeste bronnen in de etymologiebank gebruiken bij de betekenis ‘teken, vlek, litteken, indruksel’ voor de herkomst termen als ‘onzeker’, ‘mogelijk’ en ‘waarschijnlijk’.
Een bekend voorbeeld van een moet is de afdruk die knellende kousen achterlaten als je ze uittrekt. Die is op het schilderij Het toilet van Jan Steen bijvoorbeeld duidelijk te zien.
Begin juni schreef ik over de opening van de tentoonstelling Vele gezichten van Keramiek. Op 7 juli ben ik ook naar de ‘finissage’ daarvan geweest, de feestelijke afsluiting ervan. Een finissage is de tegenhanger van het bekendere ‘vernissage’, de feestelijke opening.
Deze finissage kreeg een leuke, inhoudelijke invulling. Onder leiding van ‘filosofisch vragensteller’ Marja van Rossum bespraken we een van de objecten, ‘Zwarte Smiley’ van riëlle beekmans, waar we in een kring omheen zaten. We gaven beurtelings antwoord op betrekkelijk eenvoudige vragen, zoals ‘Welk woord komt als eerste bij je op?’ en ‘Hoe zou je het noemen?’
Vanuit mijn perspectief zag ik het beeld als een in drieën gezaagd mensfiguur waarvan het middendeel gedraaid was ten opzichte van de andere twee delen en waarvan het hoofd verdween in een baksteen met een vrolijke smiley erop.
Het woord dat ik noemde was ‘zuil’. Ik associeerde wat ik zag met een gebroken zuil waarvan de brokstukken slordig gedraaid op elkaar gezet waren. Het ‘mensfiguur’ deed me denken aan een kariatide, een Grieks beeld dat een tempeldak draagt. Het was verrassend hoe verschillend de antwoorden van de anderen waren, variërend van lampenkap tot vis, hoofd en breuk.
Uit het daaropvolgende gesprek werd me duidelijk dat het ‘mensfiguur’ hier een madonna was, een iconisch beeld van Maria. Dat blijkt uit de houding die ze zou hebben als de drie delen weer netjes op elkaar gezet worden en uit de slang die ze onder haar voet vertrapt.
Toen we vervolgens allemaal aan een andere kant van het beeld gingen zitten kon ik sommige van de andere woorden wat beter plaatsen. Ik zag nu een rommelige stapel stenen waarop een baksteen balanceerde. Omdat de smiley buiten beeld was had de steen niets meer weg van een gezicht. En het geheel was daardoor voor mij niet meer herkenbaar als een mensfiguur. Ik vond het frappant om te beseffen hoe bepalend de smiley was voor mijn ‘duiding’ van het beeld. Naderhand moest ik denken aan mijn blog over pareidolie, het verschijnsel dat mensen geneigd zijn overal iets bekends in te zien.
Ik vond het een bijzondere en vruchtbare ervaring om een kunstobject wat nauwkeuriger te bekijken en mijn gedachten erbij met anderen te bespreken.
De laatste repetitie voor de vakantie hebben we bij Cantarella een open podium. Op die ‘bonte avond’ vermaken leden elkaar met een muzikaal optreden. Voor dit jaar werd als thema voor het programma ‘protestliederen’ voorgesteld. Omdat ik me geroepen voelde een bijdrage te leveren aan de feestvreugde ging ik op zoek naar een mogelijke invulling. Het nadenken over dit thema maakte in ieder geval een paar herinneringen los.
Van huis uit hoor ik bij de socialistische zuil (Vara, PvdA, FNV). Op de VARA-radio luisterden we naar socialistische strijdliederen zoals ‘Morgenrood’ en ‘Broeders verheft u ter vrijheid’. Uit nostalgische overwegingen heb ik ooit een lp en naderhand zelfs een cd aangeschaft van De stem des volks: ‘De rooden roepen’. Sommige van die koorwerken hebben mooie, gedragen melodieën die ik best wel eens zou willen zingen, ondanks de veelal uitermate tenenkrommende, hoogdravende, naïef-idealistische teksten. Dat zie ik bij Cantarella niet gauw gebeuren.
Andersoortige protestliederen herinner ik me van het vrouwenkoor Onwijs. Daarvan was ik lid in de jaren zeventig, tijdens de hoogtijdagen van de tweede feministische golf. We zongen (en schreven) liederen over onderwerpen als de abortusstrijd en de verderfelijke commercie: ‘In de maneschijn, in de maneschijn, moeten we dan allemaal de mooiste zijn.’ Kortom, we werden/waren bewust op alle fronten. Uit het vrouwenliedboek Sansevieria hebben we jaren geleden tijdens een open podium van Cantarella ooit met een aantal vrouwen het heksenlied gezongen: ‘De heksen zijn terug, recht uit de hel/ de heksen zijn terug met vlammende haren/ de heksen zijn terug en we zijn niet meer weg te slaan!’
Algemenere politieke protestliederen uit die tijd staan in het boekje Verzet per couplet van Jaap van der Merwe: over de jeugdwerkloosheid, de woningnood, allerlei onrecht in de wereld, en het milieu: ‘Als het lente wordt, zie ik alleen, auto’s in Amsterdam/ Als het zomer wordt, zie jij alleen, auto’s in Amsterdam…Duizend gele, duizend rooie, geven gifgas, geven dooien’. Ik vond ook nog een paar blaadjes met ‘vredes- en demonstratieliederen: ‘Een, twee, drie vier, geen raket, geen raket/ Een twee, drie, vier, geen raketten hier!’ Muziek was altijd een onlosmakelijk onderdeel van de demonstraties.
Intussen zijn veel problemen nog steeds een probleem. Toch koos ik voor de bonte avond uiteindelijk minder geëngageerd repertoire. Het avondgebed van Hans en Grietje, die verdwaald zijn in het bos, is met enige fantasie misschien nog wel te koppelen aan de actuele thema’s armoede en bestaanszekerheid, maar het element ‘protest’ klinkt daarin niet echt door.
Eind juli ga ik een zomercursus volgen bij de ISVW in Leusden. Deze keer is er geen muziekcursus en wijk ik uit naar de literatuur. Ik heb me namelijk ingeschreven voor het programma ‘Odysseus’ onvoltooide reis’. Odysseus is de Griekse held die in de Trojaanse oorlog de truc met het houten paard verzon, waardoor de Grieken de stad konden innemen. In de Odyssee vertelt Homerus over de wederwaardigheden van Odysseus tijdens zijn reis naar huis, die tien jaar heeft geduurd. In de literatuurgeschiedenis heeft die reis uiteenlopende auteurs geïnspireerd. Inmiddels is een odyssee een synoniem geworden voor ‘een langdurige en moeitevolle tocht’.
De docent van deze cursus, Jabik Veenbaas, heeft een boek geschreven over deze culturele ontwikkeling*), en in de literatuurlijst daarvan staat onder meer een biografie van de Ilias en Odyssee van Homerus, geschreven door Alberto Manguel,**) een boek dat ik in 2008, meer dan vijftien jaar geleden dus, heb vertaald. Als voorbereiding op de cursus leek het me een goed idee om dit te herlezen.
Gewoonlijk lees ik een vertaling naderhand nooit opnieuw. Als je een paar maanden intensief met een boek bezig bent geweest heb je er wel even genoeg van. Bovendien heb ik gemerkt dat zodra je het boek, vers van de pers, openslaat, je meteen een fout ontdekt.
Van dit boek van Manguel wist ik na al die tijd niet veel meer. Hier en daar dook een vage herinnering op aan fragmenten over de verschillende verwerkingen in de literatuur. Het was een leuke klus geweest om bij citaten van auteurs als Vergilius, Dante en Joyce de ‘officiële’ vertaling op te zoeken (en dan nog even door te lezen).
In eerste instantie was ik vooral verbaasd dat ik zo weinig herkende. Had ik die niet echt simpele tekst vertaald? Ik struikelde zelfs over een woord dat ik helemaal niet (her)kende en waarvan ik eerst vreesde dat het een stomme fout was. Op bladzijde 124 staat over Alexander Pope (1688-1744), dat hij de zoon was van een ‘rooms-katholieke manufacturier’. Hoe kon dat woord onopgemerkt door allerlei correctierondes zijn geglipt? In de oorspronkelijke tekst staat draper, wat volgens het woordenboek inderdaad een ‘manufacturier’ is: iemand met een winkel in manufacturen. Dat was toch even een opluchting.
De cursus lijkt me een uitgelezen gelegenheid om mijn geheugen verder op te frissen en het is een prikkel om ook al die andere klassiekers weer eens van de plank te halen. Ik heb er zin in en kom er na afloop in mijn blog vast op terug!
* Jabik Veenbaas. Odysseus onvoltooide reis. De ontwikkeling van een mythische held in de westerse literatuur. Nieuw Amsterdam, 2021.
** Alberto Manguel. De Ilias en de Odyssee van Homerus. Vertaald door Patty Adelaar. Mets & Schilt, Amsterdam, 2008.
In 2022 hadden we als deelnemers aan de VAK-cursus ‘Tekenen en schilderen’ van Niels Janssen een groepstentoonstelling in verpleeghuis De Bieslandhof (zie het blogstukje hierover uit 2022). Ook dit jaar kunnen we daar weer terecht: tot begin september 2024 hangt daar werk van onze schildergroep, aangevuld met een aantal oudere schilderijen van mij uit de serie Drie-keer-drie’.
Voor deze expositie hebben we diorama’s uitgewerkt in twee technieken: één keer als tekening op papier en één keer als schilderij op een MDF-paneel. Voor beide werken is een staand of liggend formaat van 50 bij 60 centimeter gehanteerd.
Een diorama is een driedimensionale voorstelling van een bestaande, zelfverzonnen of al doende ontstane werkelijkheid. Een kijkkist is hiervan een voorbeeld. Ik heb mijn werken gebaseerd op zelf opgebouwde diorama’s in de vorm van een stilleven met miniaturen. Dat was een leuk middagje voorbereiding met allerlei poppetjes, beestjes en dingetjes die ik in de loop der tijd heb verzameld. Daarmee bedacht ik allerlei opstellingen, al dan niet met een achtergrond, waar ik vervolgens foto’s van maakte.
Van de foto’s koos ik degene uit die me het geschiktste leken. Die heb ik geprint en meegenomen naar de les, waar ik ze met behulp van vierkantjes overgebracht op het paneel of papier van het gewenste formaat (vijftig bij zestig centimeter). Van de ‘trommelaar met hond en ezel’ heb ik een tekening gemaakt met viltstiftstippels en de ‘pinguïn op ijsschotsen’ is uitgewerkt tot een acrylschilderij op paneel.
Omdat ik nog voldoende tijd had heb ik een extra schilderij gemaakt van een opstelling met beeldjes van ‘denkers’, die wel vaker in mijn werk figureren.
Deelnemers aan de expositie: Patty Adelaar, Floor Liem, Frank Foole, Wietse van Dijk, Astrid Chorus, Astrid Schapp, Henk van Terwisga, Sjaan Kerklaan, Angelique Mergler, Arjan Versteeg en Marieke Giele. Niels Janssen en ik hebben de expositie georganiseerd en ingericht.
Plaats: Verpleeghuis De Bieslandhof (in de gang naar het Trefpunt, rechts van de entree) Beukenlaan 2 / Delft
Er zijn geen speciale openingstijden: loop als je in de buurt bent gewoon eens binnen om ons werk te bekijken.
Door de excessieve regenval en overstromingen van de afgelopen tijd duiken er termen die ik ooit op de lagere school heb geleerd, maar naderhand nooit meer heb gebruikt. Aardrijkskunde hield toen meer in dan het opdreunen van namen bij aangewezen plaatsen op de blinde kaart. We leerden bijvoorbeeld ook van alles over uiterwaarden, polders en dijken.
Vooral uiterwaarden staan momenteel in het centrum van de belangstelling, nu rivieren regelmatig buiten hun oevers treden en er toch wat gebouwen op blijken te staan. Onlangs kwam ik ook de term ‘kwelders’ weer tegen, die zo’n zestig jaar had liggen sluimeren in mijn onderbewuste, of waar zoiets bewaard blijft. Het woord herkende ik, maar ik moest opzoeken wat kwelders precies zijn en wat het verschil is met uiterwaarden.
Het verschil is vrij helder: kwelders zijn buitendijks gelegen land op grens van land en zee, en uiterwaarden vind je bij rivieren. Waard is een oude naam voor een vlak landschap in een rivierengebied. Waarden worden geheel of gedeeltelijk door rivieren omgeven en door rivierdijken tegen het water beschermd, maar dat geldt niet voor de uiterwaarden; die liggen buitendijks aan de rivier.
Ook kwelders liggen buitendijks, maar dan op de grens van land en zee. Het zijn begroeide zoute of brakke gebieden die bij laagwater droog liggen en bij hoogwater kunnen overstromen.
Tijdens het zoeken stuitte ik op de prachtige site ‘Geologie van Nederland’, met uitgebreide informatie over allerlei landschapsvormen en hoe die zijn ontstaan.
Over uiterwaarden: ‘Uiterwaarden horen bij het rivierenlandschap. Het zijn de stukken grond tussen het zomerbed van een rivier en de hoge winterdijk. Bij hoogwater mogen ze onderstromen. Op deze manier wordt voorkomen dat de mensen die achter de dijken wonen natte voeten krijgen.’
Over kwelders: ‘Een kwelder is een grote vlakte begroeid is met zoutminnende planten zoals lamsoor, zeekraal en kweldergras. De kwelders worden doorsneden door kronkelende geulen, de kreken. Bij hoogwater en bij storm kunnen kwelders grotendeels onderwater staan. Op dat moment zien kwelders er uit alsof ze onderdeel zijn geworden van de zee.’
Een bekende kwelder is De Slufter op Texel, waar ik vroeger op een schoolreis wel eens heb gelopen. Ik herinner me dat de blubber daar door mijn tenen omhoog kwam. Een andere bekende kwelder is het Verdronken land van Saeftinghe in Zeeland, maar daar ben ik bij mijn weten nooit geweest.
Vorige week woonde ik de opening bij van een tentoonstelling in Kadmium: ‘Vele gezichten van Keramiek’. Eigenlijk heb ik niet zo veel affiniteit met keramiek, maar aan deze tentoonstelling deden twee mensen mee die ik ken van de activiteiten in De Bieslandhof, Ilona Senghore en riëlle beekmans. Ik was aangenaam verrast door wat er allemaal te zien was.
De opening werd verricht door Marja van Rossum, een ‘filosofisch vragensteller’, die onder meer vertelde over haar vroegste ervaringen met klei. Ik ging natuurlijk meteen graven naar mijn eigen herinneringen aan klei. Dat zijn er niet zoveel en ze waren zeker niet zo enthousiasmerend. Een enkele keer werd er op de lagere school gekleid. Dan kregen we een stukje klei van een onbestemde kleur, dat van een groot, in plastic verpakt brok werd afgehaald. Na afloop kneedde je de restanten en resultaten die nergens op leken met wat water door elkaar en ging de klei weer in terug in het plastic, zodat het een volgende keer weer gebruikt kon worden. Je handen (nagels!) werden er heel vies van, weet ik nog, en de resultaten, een monsterlijke asbak of een wiebelig schaaltje, waren weinig inspirerend.
Deze tentoonstelling vond ik daarentegen heel inspirerend, alleen al door de grote veelzijdigheid waarmee het materiaal was toegepast. Dat was wel even wat anders dan een wiebelig schaaltje! En met een asbak hoef je tegenwoordig natuurlijk helemaal niet meer aan te komen.
De objecten varieerden van strakke geometrische vormen tot een verzameling barokke Mariabeeldjes die een catalogus van glazuurkleuren verbeeldden, en van tempels met vrijheid zoekende slangen tot raku-gestookte wandobjecten, zeedieren en vogels.
Binnenkort is er voor medewerkers en vrijwilligers van De Bieslandhof een keramiekworkshop waar we een eigen mok kunnen maken. Misschien moet ik het materiaal dan maar een nieuwe kans geven.
‘Vele gezichten van Keramiek’ is nog tot en met 7 juli 2024 te bewonderen in tentoonstellingsruimte Kadmium aan het Agathaplein in Delft, met een afsluitende ‘finissage’ op zondag 7 juli om 15:00.