Terugblik 2024

Tussen kerstmis en nieuwjaar staan de media vol terugblikken en lijstjes. Doorgaans laat ik die aan me voorbij gaan, want van al die top-10-en met boeken, films en concerten heb ik het meeste toch niet gelezen, gezien of bezocht. Het maken van eigen lijstjes kost veel tijd, merkte ik toen ik een poging waagde. Lang geleden ben ik wel eens aan een ‘jaarboek’ begonnen, toen het bijhouden van een dagboek me na een maand te veel werd. Dat ik inmiddels al zo lang elke week een blogstukje weet te produceren verbaast me dan ook best wel.

Ook nu kom ik weer niet verder dan enkele losse notities. In mijn oude agenda stonden dingen die ik al bijna vergeten was, maar die wel een blogstukje hebben opgeleverd, bijvoorbeeld naar aanleiding van vakanties, cursussen, concerten en tentoonstellingen. Ook heb ik in het blog een aantal (zeer korte) verhaaltjes gepubliceerd en regelmatig geschreven over mijn deelname aan de Write-alongs van Prompt! Deze week ben ik begonnen met nummer zeven, die De Reünie als thema heeft.


Sinds april 2024 ben ik lid van een schrijfclub, Het Schrijfkwintet. Ook daarover zal in 2025 ongetwijfeld meer in het blog te lezen zijn, want we werken al aan een bundel. Daarvoor ga ik te zijner tijd natuurlijk wel reclame maken.

In het blog kwam de schildercursus buiten onze tentoonstelling in De Bieslandhof wat minder aan bod. Na de zomervakantie ben ik aan een aantal opdrachten zelfs niet toegekomen, omdat ik meer tijd nodig had voor eerdere opdrachten. Sommige daarvan waren zo inspirerend  dat ik er nog steeds mee bezig ben en die zullen volgend jaar waarschijnlijk in een blogstukje terechtkomen. Hier zijn enkele schilderijen die het afgelopen jaar voltooid zijn.

Sluisje (2024; 50×50; acryl op mdf-paneel)

In Sluisje heb ik twee opdrachten gecombineerd: ‘hoogtij – laagtij’ en ‘brug’. De twee landschappen zijn eigenlijk mislukt omdat ze de sfeer moesten uitstralen van het sfeervolle, haast abstracte werk van Rachel Arif, wat duidelijk niet zo is. Het zijn gewoon twee landschapjes geworden.

Landschap: Park en Hei (2024; 35×25; acryl op mdf-paneel)

En, last but not least: in maart 2024 ben ik groottante geworden van Jari, het broertje van Bo!

Kerst 2024

Eind november begint voor mij de kerstdrukte: een kaart ontwerpen en laten drukken, enveloppen schrijven en met een decemberzegel op de bus doen of persoonlijk overhandigen. Ook aan de kalender van het nieuwe jaar begin ik al vroeg. Dit jaar had ik voor de kaart niet direct een geweldig ontwerp in gedachten, maar ‘een kerstboom’, teruggebracht tot een eenvoudige driehoek, leek me een geschikt uitgangspunt.

Na een avondje knutselen had ik een paar kanshebbers gefabriceerd, waaruit ik er twee heb gekozen. De andere, waaronder een grotere variant die nog lang niet af is, bewaar ik als mogelijk ontwerp voor volgend jaar. Tegen die tijd kan ik ze waarschijnlijk niet meer vinden. Het plaatje is vierkant. Dat heb ik doelbewust gedaan, want dan kan de ontvanger de kaart desgewenst vouwen, zodat hij kan staan.


Het maken en de verwerking van de kaarten is een leuke klus, maar ook de ‘verkersting’ van mijn huis en dan vooral de buitengang, is belangrijk. Zo langzamerhand heb ik daarvoor een vaste routine. Op de richels van de ramen naar het trappenhuis zet ik een rij met ornamenten zoals driehoekige kerstmannen, witte rendieren en kerstbomen.

En naast de voordeur staan nu twee miniboompjes met lampjes. Mijn buren aan de overkant hebben ook een boompje en daarboven hangt een kerstkrans met lampjes. We werken samen: wie ’s morgens het eerste buiten op de gang komt doet de lichtjes aan, en in de loop van de avond schakelt een van ons ze weer uit.


Binnenshuis ben ik niet zo bezig met de kerstaankleding. Hier en daar zet ik wat neer en aan de luxaflex hang ik wat sterren op. De meeste kerstspullen die ik in de loop der jaren heb gespaard blijven dan ook in de kersttas die de rest van het jaar in de kelder staat.

Op mijn uitwerking van de kalender voor 2025 kom ik binnenkort in een blog terug, maar voor nu wens ik alle lezers een vrolijk kerstfeest.

High Tea

Eind november waren alle vrijwilligers van De Bieslandhof uitgenodigd voor een High Tea, als blijk van waardering voor onze inzet. Zoiets laat ik natuurlijk niet aan me voorbijgaan en gelukkig konden ook de meeste anderen van ons schilderteam zich op die dinsdagmiddag vrijmaken. Op feestelijke étagères kregen we een keur aan lekkere zoete en hartige hapjes voorgeschoteld, zoals soesjes, brownies en minisandwiches.

We werden welkom geheten met een toespraakje waarin enkele mensen die al heel lang vrijwilliger zijn apart werden genoemd. Dat was allemaal niet te verstaan, maar wij applaudisseerden op het juiste moment. Microfoongebruik is een techniek die lang niet iedereen beheerst. Tussen de bedrijven door werden we allemaal individueel op de foto gezet, voor een ‘smoelenboek’ op het vrijwilligersportaal.


High Tea is als benaming voor een aangeklede thee in Nederland betrekkelijk recent en werd in vroeger tijden, toen de hogere klassen in Nederland meer Frans georiënteerd waren, ook wel een ‘thé complet’ genoemd. Het Engelse tea is echter niet alleen thee als drank, maar heeft ook de betekenis van een maaltijd waarbij thee wordt gedronken.

Oorspronkelijk was de High Tea een maaltijd die rond zes uur ’s avonds werd genuttigd, met name door de arbeidersklasse. Dat high betekende dat er aan een gewone eettafel werd gegeten en niet aan een salontafel. Op het menu stonden voedzame gerechten als witte bonen in tomatensaus op wittebrood, worstjes, kaasjes en eieren, iets wat ik eerder associeer met een Engels ontbijt.


Wat wij High Tea noemen heet in Engeland Afternoon Tea: een lichte maaltijd met een selectie kleine gerechtjes, die rond een uur of vier wordt geserveerd (en waarbij inderdaad thee wordt gedronken). Dit was meer iets van de hogere klassen. De traditie ontstond halverwege de negentiende eeuw toen hertogin Anna van Bedford na de lunch rond vier uur trek kreeg en dan met een aantal vriendinnen hapjes bij de thee liet serveren, omdat er pas rond acht uur werd gedineerd.


De misvatting dat de High Tea een luxe middagritueel is bestaat volgens een site over de geschiedenis van dit fenomeen voornamelijk in Nederland en Duitsland, maar men concludeert daar ook dat die misvatting ‘natuurlijk geen reden is om er minder van te genieten’.  Wij hebben die middag dan ook gesmuld van alle lekkere hapjes totdat de étagère helemaal leeg was.

Barvorm

Toen ik zo’n twintig jaar geleden een muziekopleiding volgde gaf een van mijn medecursisten op de vraag ‘Wat is de barvorm?’ meteen een antwoord: ‘Stollen-Stollen-Abgesang!’ Het klonk als een toverspreuk want ik had geen notie waar ze het over had, maar ik noteerde die woorden achter de term barvorm, aangevuld met AAB toen de docent dat op het bord schreef.

Hier moest ik aan denken toen ik die term onlangs weer tegenkwam. ‘In de vijftiende eeuw werd de barvorm veel gebruikt voor liederen: een Aufgesang, bestaande uit twee gelijke Stollen, en een Abgesang van ongeveer gelijke lengte als het Aufgesang’, aldus Nico van Meel in een artikel op de website liedekens.info.

Deze kleine muzikale liedvorm is ontstaan in de Middeleeuwen bij de Meistersänger, aldus Wikipedia:  ‘Een bar bestond uit twee Stollen of strofen, met een verschillende tekst, die op dezelfde melodie werden gezongen, tezamen Aufgesang genoemd, gevolgd door een Abgesang. Het vormschema was dus A-A-B.’ Stollen is een enkelvoud; een andere betekenis van dit woord is overigens feestgebak zoals de bekende kerststol. De barvorm is dus samen te vatten als ‘strofe, strofe, afsluiting’, oftewel AAB.


Deze structuur werd in de 15e tot de 18e eeuw vastgelegd door het gilde van dichtende en zingende rederijkers, de Meistersinger. Zij hanteerden voor hun liederen strikte regels, waarvan de barvorm er een was. Ook voor de Stollen golden strikte regels: elke strofe moest minstens twee versregels bevatten en beide strofen moesten rijmen; ze moesten elk korter zijn dan het Abgesang maar samen langer dan dat laatste deel.

De uitleg van de barvorm die Richard Wagner geeft in Die Meistersinger von Nürnberg is volgens het lemma Meistersinger in Wikipedia niet correct: ‘Wagners uitleg van de barvorm (1e bedrijf, 3e scene en 3e bedrijf, 2e scene) is […] historisch onjuist.’


Vrijwel alle Lutherse koralen hebben de barvorm. Bij het inzingen gebruiken we bij Cantarella tegenwoordig Bach-koralen en die hebben inderdaad deze AAB-structuur. En dat geldt ook voor uiteenlopende kerstliedjes bleek toen ik erop ging letten, zoals ‘Once in Royal David’s City’.

Marine

Onlangs was ik in het Haagse Kunstmuseum bij de tentoonstelling Nachtdieren met werk van  Dirk Braeckman en Léon Spilliaert (nog te zien tot en met 12 januari 2025). Veel werken van Spilliaert hebben volgens het toelichtende kaartje de titel ‘Marine’, met ‘Seascape’ als de Engelse vertaling daarvan. Aanvankelijk dacht ik: het is een Belgische schilder, dus dat zal wel de oorspronkelijke Franse titel zijn. Dat was niet zo.

Bij ‘marine’ als Nederlands woord denk ik gewoonlijk aan het legeronderdeel in Den Helder, met matrozen en zo, of, zoals Van Dale het noemt: ‘het krijgswezen ter zee’. Dat kan ik bovendien nooit los zien van ‘Zorreg dat je erbij komt’, het lied Bij de Marine van Dorus (Tom Manders) uit 1959 dat ik als kind al mee kon zingen:  ‘Het is gezond voor je lijf en je leden, bij de marine is er niemand ontevreden.’ (Volledige tekst op de site songteksten.)


Later leerde ik dat marine als bijvoeglijk naamwoord de afkorting is van marineblauw, een heel donkere variant van de kleur blauw. Deze tint, met kleurcode RAL 5002, wordt geassocieerd met zeevaart en is over de hele wereld te zien op civiele en militaire marine-uniformen.

Maar als zelfstandig naamwoord blijkt marine ook in de schilderkunst te bestaan en het is dan een zeestuk of zeegezicht. Dat was de betekenis in de titel van de werken van Spilliaert.


De afbeeldingen deden me denken aan een oude serie van mijzelf, die ik ‘zeezichten’ had genoemd. In dat project heb ik tientallen afbeeldingen op ansichtkaartformaat gemaakt, allemaal op basis van drie horizontale stroken: een strook zand, een strook zee en een strook lucht. Die stroken heb ik met allerlei technieken en materialen uitgewerkt, van verfsoorten, krijtjes en kleurpotloden tot handwerktechnieken en verschillende borduursteken, wat onder meer resulteerde in mijn kalender van 2019. Nu ontdekte ik echter dat de term ‘zeezicht’ een beetje ongelukkig was gekozen, want dat is volgens Van Dale een ‘gezicht op zee (vooral in namen van huizen en van cafés e.d.)’ Achteraf had ik mijn werkjes misschien zeegezichten of marines moeten noemen, maar eigenlijk vind ik seascape nog mooier.

Sirenen

Als derde in de reeks intrigerende monsters uit Homerus’ Odyssee heb ik gekeken naar de Sirenen. Deze halfgodinnen uit de Griekse mythologie hebben het lichaam van een vogel en het hoofd van een vrouw, maar zijn vooral bekend geworden door hun betoverende gezang, waarmee ze zeelieden naar hun rotseiland lokten. Daar sloeg hun schip op de rotsen te pletter. Het eiland ligt dan ook bezaaid met talloze skeletten, ‘waarvan het vlees is weggerot en de huid verschrompeld’.  Bij Homerus was er sprake van twee sirenen, maar in latere verhalen werden het er meer.

Want met hun heldere zang betoveren hem de Sirenen
daar in het groen van hun weid, terwijl rondom hem een stapel
botten van mannen vergaat en huiden er liggen te rotten.
1)


Of, zoals Stephen Fry het in zijn hervertelling plastisch zegt: ‘Ze zitten midden op hun eiland, tussen de afgekloven botten van hun slachtoffers, en ze zingen. […] Hun schip loopt op de rotsen en de Sirenen springen aan boord, rijten de opvarenden aan stukken en doen zich te goed aan hun vlees.’ 2)

Odysseus ontsnapt aan dit lot door zich op aanraden van de tovenares Circe aan de mast vast te laten binden en de oren van zijn bemanning vol te stoppen met was. Zo kon hij de lofzang horen waarmee ze hem probeerden te verleiden. In de verschillende vertalingen van Homerus’ Odyssee zingen ze over de ‘beroemde Odysseus, Glorie van de Achaeiers’, ‘onvolprezen Odysseus, beroemdste held van de Grieken’,  ‘in heldenliederen bezongen Odysseus, gij roem van Griekenlands ridders’. In zijn hervertelling laat Stephen Fry Odysseus zelf hierover zeggen: ‘Het was zo helder, zo romig, zo warm, verleidelijk en beheksend. Maar wat ik totaal niet had verwacht, was dat het gezang aan mij gericht was, persoonlijk: “Odysseus, Odysseus! Moedigste en grootste van alle Achaïers.” 2)


De Romeinse schrijver Ovidius vertelt In zijn Metamorphosen dat de sirenen oorspronkelijk vriendinnen waren van de ontvoerde dochter van de godin Ceres, Proserpina, en dat ze deze metamorfose waarschijnlijk ondergingen omdat ze bij Proserpina waren toen deze door Hades, de god van de onderwereld, werd ontvoerd.

‘Maar om hun zangtalent, de orenstrelende muziek van zo’n begenadigd klankvermogen, niet te hoeven missen behielden zij hun meisjeshoofd en menselijke spraak.’ 3)

Behalve Odysseus is ook Jason met zijn Argonauten veilig voorbij de Sirenen gekomen. Hij had het geluk dat hij Orpheus bij zich had, die hun gezang met zijn muziek kon te overstemmen.


Van al deze tot de verbeelding sprekende personages en verhalen zijn afbeeldingen gemaakt, maar daarop zijn de sirenen vaak ‘gewoon’ mooie meisjes met vleugels, en ontbreekt de rest van hun vogelgedaante. Bovendien hebben ze regelmatig  in plaats van vogelpoten een vissenstaart en dan zijn het dus eigenlijk zeemeerminnen. De verlokking van sirenenzang is en was uiteraard ook een inspiratiebron voor componisten, zoals Claude Debussy (Sirenes) en Georges Bizet (La Sirène).


1) H.J. de Roy van Zuydewijn. Odyssee – De terugkeer van Odysseus (1980)
2) Stephen Fry. Odyssee Een hervertelling van het grootste epos aller tijden. (2024) Nederlandse vertaling Pon Ruiter, Ineke van den Elskamp, Frits van der Waa en Henny Corver.
3) Ovidius. Metamorphosen, vertaling M. D’Hane-Scheltema (1993).

Zeeg

In de NRC van 12 oktober 2024 kwam ik in de rubriek ‘Alledaagse wetenschap’ het woord zeeg tegen. In dit artikel gaat Karel Knip in op de constatering dat er steeds minder vogels op de elektriciteitslijnen in het landschap zitten. Tegenwoordig zijn die lijnen, die vroeger telegraafdraden heetten en daarna laagspanningsleidingen werden, hoogspanningslijnen. Daar zitten de vogels liever niet op, waarschijnlijk door de hogere temperatuur ervan. En toen las ik de opmerking: ‘Een hoge kabeltemperatuur doet de doorhang (de zeeg) toenemen.’

Als zelfstandig naamwoord kende ik ‘zeeg’ niet. Volgens Van Dale is het een ‘opwaartse ronding, met een naar de zijkanten afdalend beloop’, en als scheepsterm: ‘langsscheepse rondte, welving van dekken, balken, platen enz.’ Hier gaat de ronding in tegenstelling tot de lijnen omhoog en is het meer een bolling. Het woordenboek geeft als extra voorbeeld: ‘Om een goede afwatering te verkrijgen, geeft men de brug een kleine zeeg.’ Die afwateringsfunctie heeft zo’n bolling bijvoorbeeld ook bij wegen en platte daken.


De omschrijving van zeeg in Wikipedia is wat neutraler wat de richting betreft: een gebogen lijn in een constructie of het bezitten van een ronding of kromming in een object, en meldt expliciet dat ‘het doorhangen van een door de lucht gespannen meetlint’ zeeg wordt genoemd. Dat kun je een holle zeeg noemen.


Ook in de scheepvaart is holle zeeg een bekende term. Zo staat in de woordenlijst ‘De taal van het Water’ van encyclo.nl: ‘Het verloop van de snijlijn van de huid en het dek van een vaartuig, van opzij gezien. Is de zeeg voor en achter hoger dan in het midden, dan noemt men hem positief of hol; is hij in het midden het hoogst, dan spreekt men van een negatieve zeeg of een “kattenrug.”’


De ‘kattenrug’ is ook een yogaoefening tegen lage rugpijn: ‘Leun op je handen en knieën en maak je rug afwisselend bol en hol;  Houd de posities – zowel bol als hol – telkens minimaal twee seconden vast.’ Hierbij heeft de ruggengraat dus als het ware beurtelings een positieve, holle zeeg en een negatieve, bolle zeeg, de kattenrug. Daarmee is deze oefening in principe een aanschouwelijke illustratie voor een holle en bolle zeeg.

Scylla

Begin augustus schreef ik in mijn blogstukje naar aanleiding van de ISVW-cursus over Odysseus dat ik me iets meer in de monsters uit de Odyssee wilde verdiepen. Inmiddels is er al een stukje over de cycloop Polyfemos. Nu is het de beurt aan het zeemonster Scylla.

De tovenares Circe had Odysseus in Homerus’ Odyssee verteld dat hij voor de reis naar huis uit twee routes kon kiezen. De een voerde langs de Zwerfrotsen. Dat betekende een wisse dood, want daaraan was nog nooit een schip ontsnapt. Voor de andere route moest hij tussen twee klippen door varen. Op de ene klip huisde het zeemonster Scylla en op de andere de immense draaikolk Charybdis, die driemaal daags al het water opslurpte en weer uitspuwde. De meeste kans om het er levend vanaf te brengen had hij door zo snel en zo dicht mogelijk langs de rots van Scylla te roeien. Dan bleef de schade als het meezat beperkt tot een paar verslonden bemanningsleden.

De monsterachtigheid van Scylla blijkt wel uit de beschrijving die Circe geeft. Ze heeft volgens Wikipedia ‘de romp en het hoofd van een vrouw, maar uit haar zij groeiden zes hondenkoppen met daarin drie rijen tanden, zij had twaalf poten en haar lichaam eindigde in een vissenstaart’. Met elke kop pikt Scylla van elk vaartuig minstens één man op die dan reddeloos verloren is.


In de verschillende Odyssee-vertalingen is geen sprake van een vrouwenhoofd, hondenkoppen of een vissenstaart en worden die twaalf poten wat plastischer weergegeven: ‘een twaalftal zwevende poten / twaalf poten en allemaal wanstaltige stompjes / twaalf spartelende voeten / twaalf voeten, die er maar losjes bij lijken te bengelen / twaalf poten die als octopustentakels achter haar aan slieren.’

Circe vertelt ook dat het monster tot aan haar middel in een holle grot verborgen is, dus in eerste instantie is niet duidelijk hoe ze dat van die twaalf poten weet. Circe blijkt het monster echter zelf te hebben gemaakt door uit jaloezie een nimf te betoveren.


Odysseus vertelt zijn mannen niet wat hun te wachten staat, maar toen ze allemaal doodsbang naar de draaikolk Charybdis keken, ‘graaide en greep uit mijn welvende vaartuig Scylla intussen/ zes van mijn mannen, mijn sterkste en handigste varensgezellen’.

In veel afbeeldingen die ik op internet vond kloppen de aantallen niet. Wel waren sommige angstaanjagend. Het blijkt een hele klus om een treffende afbeelding van dit monster te maken. Mijn eigen poging is in ieder geval niet eng en lijkt meer op een bosje in ham gewikkelde asperges.

Vakantieactiviteit: Brabantse Sahara

Tijdens onze korte vakantie in Kaatsheuvel hebben we niet alleen aan cultuur gedaan (Efteling) en sport (minigolf), maar ons ook in de natuur begeven. Ondanks dreigende regen hebben we een wandeling gemaakt naar ‘De Brabantse Sahara’. Dat is de bijnaam van de Loonse en Drunense Duinen, een grote zandverstuiving. Onze tocht voerde voornamelijk door het bos, wat ik eerlijk gezegd wel zo prettig vond, want dat lopen door rul zand ligt me niet.

Deze ‘Brabantse Sahara’ is een nationaal park van Natuurmonumenten, dat het al in 1921 heeft aangekocht, waardoor we nu nog van deze woestijn kunnen genieten: ‘In de Loonse en Drunense Duinen vind je bos, heide en vooral veel zand. Het is een van de grootste stuifzandgebieden van West-Europa. De wind kan op veel plekken ongestoord waaien en dat zorgt voor een steeds veranderend landschap.’

Na een klein half uur stuitten we plotseling op een grote waterplas, prachtig omzoomd door bosschages in herfstkleuren. We liepen  er omheen en aan de overkant stond een bordje met een toelichting, het gebied is duidelijk bezoekersvriendelijk. Het meer bleek te zijn aangelegd als ijsbaan. Die zul je niet gauw tegenkomen in andere Sahara’s. Deze ‘Kaatsheuvelse ijsbaan’ werd in 1933 met de hand gegraven als project om werklozen bezig te houden. ‘Om ze langer aan het werk te houden, mocht het graafwerk niet te snel klaar zijn. Al het zand moest met de schop worden afgegraven en met kruiwagens worden afgevoerd.’


Van de Sahara hebben we uiteindelijk niet veel gezien, al had de ijsbaan vrij brede oevers met zand en meenden we  op een bepaald moment aan de horizon wel een streepje zand te ontwaren. Toen het na een uurtje begon te regenen hadden we weer even genoeg natuur genoten en zijn we teruggegaan. Naderhand zagen we op de kaart –  die we helaas in het huisje hadden laten liggen – dat de zandverstuiving waaraan de Brabantse Sahara zijn naam heeft te danken veel verder weg ligt.

Vakantieactiviteit: minigolf

Op het vakantiepark waar we begin oktober een huisje hadden was een minigolfbaan. Parkgasten konden bij de receptie gratis een balletje, een stok en een scoreformulier ophalen. Voor ons was het al heel wat jaren geleden dat we zo’n parcours hadden afgelegd en omdat het tegen de weersverwachtingen in geruime tijd droog bleef leek het ons leuk om dat weer eens te doen.

Wij drieën hadden het rijk alleen, wat heel prettig was, want ik voelde me altijd opgejaagd door de filevorming van snellere spelers achter me. Wij waren geen van drieën zo fanatiek en er stond bij elke hole wel een bankje waar we op ons gemak de beste strategie konden bedenken.


Kennelijk was er bij andere parkgasten al heel lang geen animo geweest voor deze klassieke vakantieactiviteit. Dat was duidelijk te merken aan het parcours. De banen waren slecht onderhouden en heel wat obstakels waren kapot. Toen de bal in een net terecht moest komen bleek dat vol gaten te zitten en leek het of hij ernaast was gegaan. Gelukkig zagen we dat bijtijds, anders was onze score nog veel hoger uitgevallen en was een woordenwisseling niet ondenkbaar geweest.


Soms was de baan half overwoekerd door planten en was niet meteen duidelijk waar het doel was.  Dat mocht evenwel voor ons de pret niet drukken. Ik heb een enkele keer een hole-in-one geslagen, maar meestal had ik meer slagen nodig, ook omdat de bal regelmatig buiten de baan wipte. Vaak haalde ik de finish helemaal niet binnen zeven slagen en kwamen er weer acht punten bij op het scoreblad.

We hebben niettemin veel gelachen en ik had er geen enkel probleem mee dat ik als laatste eindigde met een score van 76 slagen voor 17 holes, gemiddeld 4,5. Tweede werd zus Carla met 72 punten en schoonzus Ella was met 58 punten de grote winnaar.